Middeleeuwse dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar |
[Home][Kaart][Introductie][English ][Burchten/kastelen chronologie][Overige objecten][Artikelen][Pre-Hollandse periode][Gegevens- en bronnen] |
[Terug naar inhoud artikelen] [Home] |
Het geven van een verklaring voor de naam Hoogwoud lijkt in eerste oogopslag een vrij gemakkelijke taak: een hooggelegen bos, of zo als een ander wil: bos met hoge bomen. Niet voor niets schreef het roomse bestuur van Hoogwoud in 1809 dat het dorp 'om het menigvuldig hout ende bossen genoemt is geweest'. De laat middeleeuwse naam van ons dorp was Hooghoutwoud (in talloze spellingsvarianten) en het bestanddeel 'hout' bevestigt de hiervoor gegeven verklaring.
Maar sinds de jaren '50 van deze eeuw is langzamerhand de mening ontstaan dat onze omgeving, vlak voor de eerste ontginningen zo'n 1000 jaar geleden, met een dik pakket veen was bedekt. Het idee van een groot bos te Hoogwoud is nogal in het gedrang gekomen, want op de plek van Hoogwoud en omgeving zou een enorme veenmoskoepel (of lenshoogveen) hebben gelegen en daarop groeien geen bossen. Een veenmoskoepel is misschien het best voor te stellen als een groot, groen en zeer drassig kussen met een diameter van bijvoorbeeld enkele kilometers. De plaatsnamen met 'woud', zoals wij die o.a. in West-Friesland kennen, duiden allemaal op veengebieden. Het is moeilijk een heldere verklaring voor de naam Hoog(hout)woud te vinden. Ik zal volstaan met het opsommen van een aantal oude spellingswijzen en enige opheldering geven over het verdwenen veen te Hoogwoud. De hieronder vermeldde oude spellingswijzen zijn allen, tenzij anders vermeld, uit de eerste helft van de 14e eeuw en zijn cursief in de tekst verwerkt.
Zegel van het Houtwouder ambacht zoals het hangt aan een charter van de Grafelijkheid van 19 december 1319. (Den Haag, Algemeen Rijksarchief) |
De variëteit in laat-middeleeuwse spellingswijzen van Hoogwoud is groot, bijna niet een keer wordt 'Hoog(hout)woud' eenduidig gespeld. Toch mag blijken dat Hoech-, Hog-, Hoich-, Houch- en Hooch- simpelweg voor 'hoog' staat en dat men destijds met -walt, -wout, -woude en -wode gewoon 'woud' of 'wouden' bedoelde.
Doordat 'hoog' in die tijd vaak als 'hooch' met 'ch' werd geschreven en er vaak maar één 'h' tussen 'hooch' en het verdwenen bestanddeel 'hout' werd geplaatst, wordt de indruk gewekt dat we hier niet met 'hout' maar met 'oud' te maken hebben (bijv. Houchoutwoude). Zo lezen we ook over het Outwouder ambocht, de Outwoudercogghe en het dorp of de ban Outwoude. Een vroege en mogelijke betrouwbare vermelding van het ambacht Hoogwoud is te vinden op een tweetal zegels uit 1299 en 1319.
Met deze identieke zegels bezegelden de inwoners van het Hoogwouder ambacht de geschreven vredesverdragen tussen de graaf van Holland en henzelf. De naam van het ambacht (en dus ook van het dorp en de kogge!) op het zegel is Hogenholtwalt en daaruit valt op te maken dat we hier toch met 'hout' (holt = hout) te maken hebben. Bovendien lezen we over het Hoechhoutwouder ambocht, Houtwouder ambocht, en het dorp Hoghetwoude. Hoewel uiteindelijk niets valt uit te sluiten, is waarschijnlijk dat het de oorspronkelijke naam van Hoogwoud, in moderne spelling Hooghoutwoud(e) is geweest.
Tijdens de restauratie van de N.H. kerk te Hoogwoud in 1967 werd o.a. onderzoek gedaan naar de aanzienlijke heuvel waarop de kerk staat. Uit een later onderzoek bleek dat de fundering van de kerk rust op een pakket samengedrukt veen met een dikte van ongeveer 75 cm (de fundering ligt ongeveer 1.65 m beneden het huidig vloerniveau). Dit veen moet overal in onze omgeving hebben gelegen, maar is in het bijzonder onder de kerk bewaard gebleven. Een onderzoek naar de ouderdom van deze veenlaag (een zogenaamde C-14 onderzoek) wees uit dat de bovenste laag van dit veen zo'n 2500 jaar oud moest zijn. Omdat dit veen grofweg 4000 jaar geleden begon te groeien vertelt de samengedrukte veenlaag ons de natuurlijke ontwikkeling rond Hoogwoud tussen ongeveer 2000 vChr. en 500 vChr.
Een schematische weergave voor het ontstaan van een lenshoogveen |
Bijna overal in de kuststreken van West-Europa zijn deze zogenaamde sub-Atlantische lenshoogvenen verdwenen, afbraak door de zee (overstromingen), verdroging door natuurlijke omstandigheden, afwatering door de mens, landbouw en bijv. turf- en zoutwinning (moernering) zijn de voornaamste oorzaken hiervan. In Duitsland en Ierland zijn echter nog levende veenmoskoepels te vinden en deze verschaffen ons een beeld over de mogelijke toestand rond Hoogwoud vlak voor de eerste ontginningen. Boven op een levende (in tact gebleven) hoogveenkoepel groeien geen bomen, het gebied is te voedselarm omdat het door regenwater wordt gevoed. Hooguit in de randzones van hoogvenen groeien (door natuurlijke afwatering) vrij dichte berkenbroekbossen (moerasbossen) met een maximale hoogte van 10 tot 15 meter en deze bossen zijn vaak niet ouder dan 50 jaar. Toch kan er boven op een lenshoogveen ook een berkenbroekbos ontstaan, mits het hoogveen is aangetast door verdroging of vergraving. Bij extreem weinig regenval kan de bovenlaag van een zompige hoogveenkoepel verdrogen en mineraliseren waardoor de vegetatie verandert en er o.a. zachte berken (maximaal 7 meter hoog) kunnen gaan groeien.
Diverse archeologische vondsten in West-Europa hebben aangetoond dat de 10e eeuw een extreem droge eeuw is geweest en dat moet enorme gevolgen hebben gehad voor het hoogveen dat o.a. rond Hoogwoud groeide. Waarschijnlijk werd het veen toen voor het eerst betreedbaar. Turfwinning (vervening) en ontginning behoorden nu tot de mogelijkheden van het, tot dusver, natte en onbetreedbare veen. Als het deels opgedroogde veen nu voor langere tijd braak bleef liggen en het proces van opdrogen, door bijv. ontginningen van de randzones, verder ging, dan zouden er, zoals gezegd, bossen van zachte berken kunnen zijn gaan groeien. Dit lijkt mij vooralsnog de enige mogelijkheid waarom men dit gebied een hooggelegen met hout begroeide veenwildernis noemde. Voorts noem ik in het bijzonder turfwinning, omdat er in de nieuwbouw van Hoogwoud, temidden van 13e eeuws aardewerk, een aantal gestoken turven werd gevonden. Deze gestoken turven zijn vermoedelijk destijds in een later gedempte sloot gevallen en zodoende bewaard gebleven. Ook de hiervoor besproken verwijderde veenlaag onder de kerk zou het resultaat van vervening kunnen zijn. De aanwijzingen zijn echter te summier om hier enige conclusies uit te trekken.
In o.a. Friesland komen we naast plaatsnamen met -woud ook plaatsnemen met -wolde tegen, het vlak onder Heerenveen gelegen Oldeholtwolde (vergelijk Hogenholtwalt) is hier een mooi voorbeeld van. Woud, wolde en walt betekenen alledrie hetzelfde maar zeggen iets over de tijd waarin de naam ontstond. Woud is de jongste vorm en werd ca. 1265-1270 al gebruikt. Interessant is de samenhang met het Engelse 'wold' wat iets als open, onbebouwd (heuvel- of heide) land betekent, een verklaring die bijzonder goed past bij een ongestoord hoogveengebied waar naast veenmos ook veel heide groeit. De nog bestaande lenshoogvenen in Ierland heten Clara Bog (bog = veen) en Raheenmoore (moor = woeste grond, heide, veen), in noordwest Duitsland liggen o.a. Esterwegerdose (Opperdoes heette in 1311 'die Dose'), Ahlenmoor en Lengenermeer.
De 'Meerlanden' tussen De Gouwe en De Weere vielen deels onder Opmeer, wat een hoogveengebied doet vermoeden. Het lijkt erop dat alle plaatsnamen met het bestanddeel moor (more, mere, meer), woud (wolde, walt), broek en veen met veengebieden in verband staan. Mogelijk is hier ook de tijd bepalend voor de (uitgangs-) vorm die men koos maar ook het plaatselijke dialect en een bepaald type veen kan het verschil in naamgeving aanduiden. De naam Hoogwoud betekent waarschijnlijk niet veel meer dan (een) hoogveen(koepel) en het bestanddeeld -hout- is, zoals gebleken mag zijn, moeilijk te plaatsen. Het is overigens ook niet uit te sluiten dat men met 'hoog', 'ver weg' bedoelde (vergelijk bijvoorbeeld Hoogkarspel en Bovenkarspel).
Archeologische vondsten hebben aangetoond dat de verkaveling rond Hoogwoud al (deels?) in de 12e eeuw bestond en we mogen dus stellen dat er rond 1150 nChr. al mensen in 'Hogenholtwalt' woonden. Van de periode tussen (de geschatte jaartallen) 1000 nChr. en 1150 nChr. is wat betreft Hoogwoud simpelweg niets bekend, hopelijk geeft de de Hoogwoudse bodem nog een wat van haar middeleeuwse geschiedenis prijs.
Bronnen/Literatuur
H.J. Smit, De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwse huis, deel 2 (1929), blz. 4-6.
Frans van Mieris, Groot Charterboek der Graaven van Holland, van Zeeland en Heeren van Vriesland..., deel 2 (1756), blz. 606-609.
H.G. Hamaker, De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwse huis, deel 2 (1875).
L.Ph.C. van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, deel 2 (1873), nrs. 649, 655 en 671.
Jan Beenhakker, Van Rentersluze tot strijkmolen (1988), blz. 189-202.
P. Noordeloos, Westfriesland en zijn landzegels, in W.F.O.N. 26 (1959), blz. 5-17.
J.A.J. Vervloet, Cultuurhistorisch onderzoek ruilverkaveling de Gouw (1982).
C.J.S. Aggenbach en M.H. Jalink, Hoogvenen, indicator soorten voor verdroging en eutrofiering van plantengemeenschappen in hoogvenen, Staatsbosbeheer Driebergen (1998).
H.A. Heidinga, Toen het weer droog was, in: Vondsten uit het verleden, archeologisch jaarboek 1986 van de Stichting voor de Nederlandse Archeologie, blz. 30-45.
J.J.J. Beenakker, Het argrarische veenlandschap, in: Het Nederlandse landschap, 5e dr. (1993), blz. 37-46.
T. Stol, Het turfwinningslandschap, in: Nieuwsbulletin K.N.O.B. 66 (1967), blz. 47-56.
H. Halbertsma, 'Hoogwoud', in: Nieuwsbulletin K.N.O.B. 66 (1967), blz. 29-30.
G.P. Alders, 'Opmeer: Hoogwoud', in: Holland 22 (1990), blz. 324.
J. de Vries en F. de Tollenaere, Ethymologisch woordenboek, 18e dr. (1993).