Middeleeuwse dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar
[Home][Kaart][Introductie][English ][Burchten/kastelen chronologie][Overige objecten][Artikelen][Pre-Hollandse periode][Gegevens- en bronnen]

[Terug naar inhoud chronologie]      [Home]

Het huis te Wijdenes

Eerste dwangburcht tegen de West-Friezen in de 13e eeuw

(Update 26-11-2018)
Vervolg het huis te Wijdenes in de 14de, 15de en 16de eeuw →

Fragment uit de Rijmkroniek van Melis Stoke, waarin hij melding maakt van de bouw van het kasteel te Wijdenes.
(Website Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis,)
Folio 32v uit Handschrift A.:
.. De in vreeslant ie ghedede
So wt nemende behaghelhede
De graue dede maken enen casteel
Te widenisse daer hi gheheel
Tlant van vrieslant mede dwinghen soude
Ende spisen ende mannen also houde
Dat men huys wel houden mochte
Jeghen de vresen fel ghedochte
Waers te doene met groter eren ..

Een aanval op een toren wordt met kruisbogen beantwoord. Fragment uit 'Le Roman de Lancelot du Lac et La Mort du Roi Arthur, begin 14e eeuw.
(Parijs, Bibliothèke Nationale).

Nadat de uiteindelijke annexatie van West-Friesland (Lit. 66) een succes was geworden, liet Floris V totaal vijf burchten bouwen. Vanwege de huidige inzichten moet de historie hiervan wel bijgesteld worden. De bouw was verspreid over tientallen jaren en niet zoals men altijd veronderstelde in een extreem korte tijd na 1287/88.
Er zijn sterke aanwijzingen dat Floris V de strategische locaties liet afhangen van het feit of er al een vorm van een verdedigingstructuur aanwezig was, behalve die van het huis te Nuwendoorn (Lit. 213). Voor Wijdenes en Medemblik waren deze voorlopers ongetwijfeld (onvrijwillig) nagelaten door de (West-)Friezen.

Zowel Wijdenes als Medemblik, speelden een belangijke rol voor de Hollandse bezetting van het oostelijk deel van West-Friesland in 1282. Er was veel aan gelegen om deze bezetting te consolideren. Zeven jaar lang bestond er een status quo voordat de volledig annexatie van het West-Friese gebied in 1289 plaatsvond. In mijn onderzoeksverslag in 2019 stelde ik voor dat de eerste bouwfasen van beide burchten van aarde en hout waren, beredenerend dat zij in enkele maanden gebouwd moesten zijn geweest (Lit. 212).
Vanuit beide plaatsen, resp. in 1282 (Wijdenes)1 en 1283 (Medemblik)2, liet Floris V een oorkonde uitgaan. Het dus eveneens plausibel, dat de beide verdedigingswerken er al stonden, en zover van toepassing slechts een opknapbeurt nodig hadden. Dat er nog geen sprake was van stenen burchten valt af te leiden van het feit dat een omwalde burcht bij Wijdenes (Niwewic) wordt beschreven in de kroniek (ca. 1320) van de geestelijke Willem Procurator: (Lit. 214)

(Vertaling uit het Latijn). "In het jaar 1282 werd graaf Floris van Holland, hoewel de gekwetsheid over de ondergang van zijn manschappen bij de Friezen niet op zijn gelaat geschreven stond, door een zeer grote animositeit tegen dat volk bewogen. Dus nadat hij een hoeveelheid van zijn troepen zowel uit Holland als uit Zeeland bijeengebracht had, begaf hij zich per schip naar de plaats, Nuwewic3 geheten, waar hij de boze Friezen, zoals zij tot dan toe gewoon waren geweest, tegenover zich aantrof. Zij hadden zich na het bouwen van een bolwerk op een wal, als waren zijn onoverwinnelijk, teruggetrokken, en stelden zich met een krachtige macht tegen het leger van de graaf teweer."

Mijns inziens was het bolwerk van de West-Friezen in Wijdenes een behoorlijk verdedigbaar werk, gezien de moeite die het Hollandse leger heeft moeten doen. Uitgaande van bijvoorbeeld een ringwalburcht of iets van een gelijkwaardige structuur, mag men er van uitgaan dat het een omringende gracht had. Er was in ieder geval werk aan de winkel, nadat deze burcht door de grafelijke troepen was veroverd, hetgeen ongetwijfeld tot grote beschadigingen heeft geleid. Deze werkzaamheden waren kennelijk niet naar de zin van West-Friese opstandelingen. Echter, ondanks hun vasthoudendheid, delfden zij het onderspit vanwege de vele doden die vielen door de beschietingen met bogen en kruisbogen door het goed uitgeruste leger van de graaf.

"Al was der Vriesen vele versleghen,
Nochtan pijnden si in allen weghen
Ende pogheden met alre cracht,
Die wile tote op de gracht,
Dat huys te velne, of si moghen.
Men scoot met ermborsten ende met bogen
Meneghen man vor thuys te doot.
Nochtan daden si menighen stoot
Voor thuus, maer het ne halp twint."
Ondanks dat de Friezen waren verslagen
deden ze toch, vanaf de gracht en met veel moeite,
diverse pogingen om het huis neer te halen.


Daarop schoot men met kruis- en handbogen,
een groot aantal mannen voor het huis dood.
Desondanks vielen zij, zonder dat het veel zin had,
het huis vaak aan.
(Rijmkroniek van Melis Stoke: Handschrift A, fol. 32v.; vers 5014-5022.)

In tegenstelling tot het kasteel van Medemblik, maar ook de andere Floris V-burchten, is er nauwelijks iets van het huis van Wijdenes teruggevonden. Op enkele sporadische resten van kloostermoppen na, in het Markermeer, omtrent 200 m vanaf de kust bij Wijdenes. Dit gegeven is het gemakkelijkst te verklaren, als men ervan uitgaat dat men wel de intentie had om het kasteel in steen te bouwen, maar wellicht door het gebrek aan voldoende bakstenen, dit niet heeft kunnen klaren. (Lit. 212). Het kan ook zijn dat de strategische functie in de loop der tijd verloren is gegaan, zodat de bouw minder aandacht kreeg. Zelfs de croniqueur Willem Procurator, sprak geen woord over een huis bij Wijdenes, zelfs niet over het feit dat het slot in 1296 werd weggevaagd.

Na de moord op Floris V in 1296, en daartoe aangezet door Willem van Mechelen, de bisschop van Utrecht, kwam een groot deel van de bevolking in zijn gebied in opstand, waaronder de West-Friezen. Nadat de opstandelingen na de belegering van het Muiderslot daar vandaan al plunderend wegtrokken, gingen zij op weg naar het huis te Wijdenes. Tijdens de belegering werd deze beheerd door Boudewijn van Naaldwijk. Het slot was niet tegen het geweld opgewassen, maar het lukte Boudewijn en de zijnen wel om een vrije aftocht te krijgen.
Uiteindelijk werd de burcht tot de grond toe verwoest (Brill: Stoke, boek V, vs. 610): "Ende si braken thuis toter eerde..".
Hetzelfde lot trof ook het huis te Nuwendoorn bij Eenigenburg, die nog niet gereed was gekomen en zelfs nog opgemetseld werd.
Er vond eveneens een beleg plaats van het kasteel in Medemblik, alwaar de bewoners bewust werden uitgehongerd, maar dit beleg werd door Jan II (van Avesnes, van het Huis van Henegouwen) uiteindelijk afgeslagen, zodat dit kasteel werd gespaard.

Echter: er was een verschil. Het kasteel te Wijdenes was zodanig verwoest, dat men van een totale vernietiging kan spreken. Deze was zo grondig dat er nog steeds geen duidelijkheid bestaat over de exacte locatie. Een deel van de stenen die nog overgebleven waren, konden wellicht zijn hergebruikt. Het kasteel de Nuwendoorn kon weer opnieuw worden opgebouwd, waarna het in 1320 in gebruik werd genomen.








Vervolg het huis te Wijdenes in de 14de, 15de en 16de eeuw →

Voetnoten:
1. Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299; nr. 2058 (Lit. 93).
2. Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299; nr. 2110 (Lit. 93).
3. Melis Stoke spreekt eveneens over een slag bij Schellinkhout, iets ten westen van Wijdenes. Over de toponiem 'Niwewic' is veel discussie geweest. De locatie Beverwijk, voorgesteld de Ronald de Graaf in zijn 'Oorlog om Holland' is een misverstand. Dat 'Nuwewic' de naam was van een nieuwe locatie van Wijdenes, omdat de oude locatie door de zee werd verzwolgen is erg plausibel. Gottschalk leidde uit diverse gegevens af dat West-Friesland te lijden heeft gehad van de stormvloed van 1318 (Lit. 222), dit had mogelijk tot gevolg dat in 1319 een grafelijk decreet werd uitgevaardigd waarin bepalingen tot het dijkonderhoud werden opgelegd (Van Mieris, II, vanaf p. 210 (Lit. 166))/Nationaal Archief, Den Haag, 3.01.01 AGH, inventarisnr. 324/Groot Register Friesland/Willem III, fol. 9 e.v.). Het is niet uitgesloten dat het 'oude Wijdenes', inclusief de restanten van het huis van Wijdenes door de zee prijs werd gegeven. We zien het Middelnederlands woord 'wijc' in de betekenis van schuilplaats en wijkplaats. Daarnaast ook het werkwoord 'wiken' in de betekenis van 'weggaan', 'vluchten', 'het opgeven', 'terrein prijsgeven' en 'wijken voor' (Bron: Geïntegreerde Taalbank/Instituut voor de Nederlandse taal). De toponiem 'Niwewic' betekent dan feitelijk 'nieuwe vlucht/wijkplaats'. In het grafelijk decreet uit 1319 wordt een persoon genoemd met de toponiem als achternaam: Martiin van der Niewerwike.

In hetzelfde verband werd de toponiem verklaart door de 17de-eeuwse West-Friese historicus Claes Nanningsz (Claes Nanninckxz, ook wel Claes Jansz.) in een van zijn 'memoriën;' uit 1637:
"Doen dit oude Wijnes nog in wesen was, als ten tijde van Graaf Floris de 5. dewelke West-Friesland beöorloogende met schepen aangekomen is ende sijn volk gelandet heeft omtrent daar het Casteel van Wijnes stond, welke Huijs of Burg hij ingenomen heeft, welke Burg gestaan heeft op 't Hof-land, daar nu het huys van ...... Baan staat, Op het eijnde van Wijnesser Weg, aan den dijk.

Dese voorsz: plaats daar Graaf Floris sijn volk lande, word in ouder schrijvers genaamt de Niewer Wijke. Dit is omtrent de jaren 1285. 1286 en 1287.
Ook word in de ordonnanntie en het register van de dijks verstoelinge fol: 10, verhaalt, van enen Martijn van der Niewer Wike, die de sluse te Hoorn opgespaarret hadde.

Dit is geweest ten tijden van Graaf Willem omtrent het jaar 1321. a 1322. Waar uijt blijkt, dat dit jegenwoordig Wijnes, dat na Ao 1637 Wijnes genaamt word; doen ter tijd, doen het oude Wijnes nog niet van de zee opgeslokt was, die Niewe Wike geheten heeft apparent omdat het volk van 't oude Wijnes, voor de zee heeft beginnen te wijken; en op dese plaatse haar neder geset, en soo wat in-geweken hebbende, het daarom de Niewer Wike hebben genaamt."

(Bron: West-Fries archief, Hoorn. Oud archief stad Hoorn, toegangsnr. 0348, inventarisnr. 1088; Vertoog over West-Friesland en deszelfs Ooster- en Wester-Bailluschap, door J(uriaan) Spruyt (18de eeuw); pp. 129-134).

Geraadpleegde bronnen en literatuur:
(Lit. 5, J.W. Groesbeek, p. 310)
(Lit. 66, B.G. Dijkhuis, p. 13-16)
(Lit. 93, A.C.F. Koch, J.G. Kruisheer, E.C. Dijkhof; IV, nr. 2058, nr. 2110; p. 270,271; 336-338)
(Lit. 166, F. Van Mieris; deel II, p. 210 e.v.)
(Lit. 212, B.G. Dijkhuis, p. 7-25
(Lit. 214, M. Gumbert-Hepp, J.P. Gumbert, p. 165, 166)
(Lit. 213, Gruben, R. en N. de Jong-Lambregts, p. 93)
(Lit. 222, M.K. Elizabeth Gottschalk; deel I, p. 289,290)

[Volgende][Home]