Middeleeuwse dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar |
[Home][Kaart][Introductie][English ![]() |
![]() ![]() |
[Terug naar inhoud artikelen] [Home] |
Theorie A.
Het is daarom het meest voor de hand liggend, dat er gebruik is gemaakt van een oudere succesvolle middeleeuwse bouwtechniek, daarbij denkend aan een omsloten aarden wal, dat van een muur van houten palissaden was voorzien, alsmede de aanwezigheid van een woonvertrek (donjon) op het kasteelterrein. Hierbij heeft men voor voldoende schootsveld gezorgd, en om indringers buiten te houden, was er een gracht of greppel aangelegd (noot 1). Graag verwijs ik in dit verband naar mijn onderzoekverslag uit 2019 over de primaire bouwfase (in pdf)(Lit. 212), waarin ik dit nader argumenteer, mede voor het huis te Wijdenes.
De stenen vorm van het Medemblikker slot kwam blijkbaar pas later, waarbij men in een periode van relatieve rust, meer tijd beschikbaar had, samen met een voldoende voorraad aan bakstenen. Het is zeer waarschijnlijk dat dit al in 1297 gerealiseerd, gezien de moeite die de, door de bisschop van Utrecht opgehitste West-Friezen hebben gedaan om het kasteel te veroveren, maar toen dit niet lukte, zijn over gegaan tot een poging van uithongering van de bewoners. Voor het Huis van Wijdenes liep het anders af, deze werd iets eerder tijdens dezelfde opstand, tot de grond toe afgebroken. Mogelijk zou dat de reden zijn geweest dat er nooit een fundering of structuur van het kasteel van Wijdenes is teruggevonden, op een kleine voorraad bakstenen, op de bodem van het Markermeer, na (1997). Het was aannemelijk dat de intentie voor een stenen kasteel wel bestond, maar dat dit door omstandigheden nooit gerealiseerd werd.
Theorie B.
Anderzijds bijt de bovenstaande theorie niet, en steunt deels op theorie A, dat het twijfelachtig is om in een korte tijd een stenen kasteel te bouwen. Doch dit keer met een andere plausibele veronderstelling, dat er al een vroegere vestingvorm aanwezig was, waarvan Floris V in 1282 direct gebruik kon maken. Dit zou eveneens gelden voor de andere Floris V-kastelen, behalve voor het huis te Nuwendoorn (Lit. 213). Voor de vestingvormen van Medemblik en Wijdenes zou het dan gaan om oud-Fries nalatenschap, waarbij wellicht sprake was van een omwalde burcht of omwalde/houten kampement. Dit laatste was ondersteund door het feit dat er al een beschreven versterking bestond, die de Hollanders bij Wijdenes (Nuwewic) aantroffen. De chroniqueur Willem Procurator meldt hierover voor het jaar 1282, het jaar van de bezetting van oostelijk West-Friesland, het volgende fragment (vertaald uit het Latijn) (Lit.214):
"Qui facto in quodam aggere propugnaculo, quasi invicibilis, se repiunt, et comitis exercitui robore valido opponuntur."
"Zij hadden zich na het bouwen van een bolwerk op een wal, als waren zijn onoverwinnelijk, teruggetrokken, en stelden zich met een krachtige macht tegen het leger van de graaf teweer." (vertaling: Marijke Gumbert-Hepp m.m.v. J.P Gumbert)
Correctie op de bovenstaande theorieën A en B
In het begin van 2024 werden de stenen resten in de vorm van duizenden bakstenen, zgn. kloostermoppen van het kasteel van Wijdenes ontdekt. Dit feit werd in augustus 2025 wetenschappelijk bevestigd in een rapport van Stichting Archeo ODC.(Lit. 116) De overgebleven ruïne bevindt zich op de bodem van het Markermeer voor de kust bij Wijdenes. Het betreffende onderzoeksrapport, twijfelt zeer sterk aan de bovenstaande theorieën. Uit nader literatuuronderzoek is gebleken dat een kasteel, wellicht in de vorm van een verdedigbare ommuring snel gebouwd kon worden!
Het is beschreven dat men tijdens de beginfase van de bouw van het kasteel Vredenburg in Utrecht, ca. 1500 mannen werden ingezet. Die met dwang (mogelijk onder dreiging van verhanging en geseling) gedurende lange werkdagen aan het werk werden gezet. Binnen 123 dagen(!) bleek dat het kasteel (in de vorm van een ommuurd fort) al verdedigbaar was. Dit is bijzonder snel, ook gezien de afmeting van het min-of-meer vierkante grondplan van deze burcht, met de afmetingen (zonder torens) van ca. 150 x 130 m (Lit. 118) of 105 x 120 (Lit.10c). Eveneens is het in dit verband opmerkzaam, dat alleen de buitenmuren al een dikte van 4 meter hadden!(Lit.10c). Vergeleken met het kasteel van Medemblik (ca. 40 x 40 m), waarvan de muurdikte kleiner dan 2 meter was, is dit een enorm verschil.
Dit heeft nog al wat consequenties. Namelijk dat het bouwtempo van een eerste fase van een middeleeuws kasteel zeer hoog geweest kan zijn. In ieder geval met veel mankracht en voldoende aanwezigheid van bakstenen. Dat geldt niet louter voor het kasteel van Wijdenes, maar kan ook hebben gegolden voor het kasteel van Medemblik. Dit in tegenstelling met hetgeen dat er vaak wordt beweerd over de bouwtempo van kastelen, waarbij men zelfs uitgaat van enkele tot tientallen jaren. Dat trage tempo zou dan mede te zijn veroorzaakt met een trage doorharding van de metselspecie. Het is een aannemelijke veronderstelling dat een snelle verdedigingsfunctie feitelijk begint met een vierkant stenen fort of 'ommuurd kampement', met afwezigheid van stenen aanbouw.
Overigens blijft op historische gronden de mogelijkheid bestaan, dat het kasteel van Medemblik mogelijk al een 12de-eeuwse voorganger heeft gehad. Toekomstig archeologisch onderzoek zou daar eventueel uitsluitsel kunnen geven.Het lijkt mij persoonlijk zinvol dat er ook nog degelijke bodemonderzoek plaatsvindt, hoewel het laatste niet voor de hand ligt vanwege de kosten en de ingrijpende werkzaamheden die mogelijk niet bevorderlijk zijn voor de exploitatie. Er is ondertussen wel een start gemaakt door middel van geofysische methoden. De hoekige structuren die binnen de 'ommuring' door middel van grondradar zijn gevonden, lijken veelbelovend (Lit. 170). Enige oude gegevens met betrekking tot de funderingen hebben betrekking op enkele sporen van een mogelijke houten fundatie (Lit. 195)(Lit. 157). Daarnaast zijn er grove schetsen van fundatie-onderzoek van de twee vierkante torens (gedeelde fundatie met die van het gebouw, hetgeen op een, mogelijk latere, koude aanzet van deze torens aan het gebouw zou kunnen duiden) en een fractie van de middelste woonvleugel (een zgn. versneden stapeling) (Lit. 157).
![]() |
De positionering van de vermeende kantelen en schietgaten in de zuidkant van het woonvertrek, gemarkeerd in het nieuwe metselwerk door middel van een andere kleur baksteen. Foto: Ben Dijkhuis. |
Rond het kasteelterrein zijn in 1938 door middel van straatwerk, de contouren aangegeven, waarmee men heeft geprobeerd de oorspronkelijke omvang van het kasteel weer te geven. Deze reconstructie is echter deels giswerk. Daarbij staat het vast dat de in 1938 deels opgemetselde noordwestelijke toren (Molkentoren) op de originele fundering, qua omvang erg groot moet zijn geweest. Dit blijkt te worden ondersteund op een tekening op een belegeringskaart uit 1588 waarop deze toren prominent staat afgebeeld.
Hieruit blijkt, hoe goed bedoeld ook, dat de kleinere 'reconstructie', die tijdens de laatste restauratie 1966 is aangelegd, een kwestie van bezuiniging was, of een technische of bouwkundige noodzaak. De echte reden is helaas onduidelijk.(Zie ook de onderstaande foto's.)
Het laatste is in 2007 tijdens werkzaamheden ontdekt, toen de beschoeiing van de kasteelgracht werd vernieuwd. Hiervoor moest men het waterniveau van de kasteelgracht laten zakken. De torenfundering werd daardoor bijzonder goed zichtbaar, zodat de werkelijke omvang goed waarneembaar was. Deze is door Archeologie West-Friesland opgemeten, waarmee men op een diameter van 10,90 meter kwam, hetgeen op een flinke toren wijst.
![]() |
Beeldcitaat: De omvang van de deels met bakstenen opgetrokken noordwest toren (Molkentoren). Dit was de bestaande situatie van na 1938 en van vóór 1963 op een oude prentbriefkaart (uitg. Idema, Medemblik). Deze opmetseling is tijdens de laatste restauratie afgebroken en wederom, in kleiner formaat opgebouwd. (Bron: Westfries Archief) |
![]() |
Deze 16e-eeuwse tekening van het kasteel (rechts) is mogelijk de nog enige bestaande afbeelding, waarop het kasteel in volle omvang is te zien. De forse Molkentoren is als een zware toren prominent aanwezig. Verder is de noordelijke poortoren opvallend en dat de noordelijke weermuur lager is dan op andere plaatsen.(Fragment: Uitsnede van een anonieme tekening, 'Beleghering der stadt Medenblick----Anno 1588'. (Amsterdam, Rijksmuseum, objectnr.: RP-T-00-3602)) |
![]() |
![]() |
De blootgelegde oorspronkelijke fundering van de noordwestelijke toren, die goed zichtbaar werd na het zakken van het waterpeil van de gracht. De werkelijke omvang blijkt veel groter te zijn dan de opgemetselde versie. Hetgeen aantoont, dat dit een robuuste toren was. (Foto ter beschikking gesteld door Carolien van Berge, Kasteel Radboud) |
![]() |
![]() |
Een strook puin in de gracht aan de noordzijde van het kasteel, dat direct grenst aan de noordwestelijke toren. De rechterfoto is een bewerking van de foto links, zodat deze puinresten beter zichtbaar zijn. Kennelijk zijn dit braaksporen van de noordelijke weermuur. (Foto: Ben Dijkhuis) |
Tegenwoordig weten we veel over het stenen bouwwerk van het kasteel van Medemblik. Aan de hand van enkele pas ontdekte manuscripten en mede op basis van veronderstellingen, die eerder door kastelenarcheoloog, professor Renaud zijn beschreven (Lit.48, J.G.N. Renaud), heeft men meer inzicht verkregen over het stenen bouwplan van het kasteel, zoals deze mogelijk door de architecten van Floris V is bedacht.
Het ommuurde slotplein had afmetingen van ca. 37x 40 m. De muren van de 'begane grond' van het gebouw zijn van geringe dikte: 112-124 cm tot 67 cm van de vierkante torens. In de kelderverdieping echter zijn de muren wat dikker, ca. 1,75 meter. Het basisontwerp is die van een omgrachte of met water omgeven vierkante burcht (waterburcht). Hoe breed de weermuur precies was is niet bekend, maar wel dat aan de binnenzijde spaarbogen zijn aangebracht. Dit laatste is bevestigd aan de hand van de onderhoudsrekening van 1438-1444, waaruit eveneens is gebleken dat er een voorburcht (in de vorm van een aarden bolwerk) aan de noordkant van het slot aanwezig is geweest.(Zie: Tymmerage 1438). Aan de zuid- en zuidwestzijde, bevonden zich twee woonvertrekken. Men gaat ervan uit, dat Floris V het vierkante basisontwerp voor kastelen, in de Nederlanden heeft geïntroduceerd. Mogelijk heeft hij dit idee overgenomen van de Engelse vorst Edward I, die in zijn strijd tegen de opstandige Welshmen een soortgelijke tactiek voerde als Floris deed in zijn strijd tegen de West-Friezen. Toch is het ook mogelijk dat de contacten tussen Floris en Edward meer op het politieke vlak lagen dan op het gebied van de burchtenbouw. Het zou zelfs kunnen zijn dat het idee van de vierkante burcht afkomstig is van het principe dat in Noord-Frankrijk werd toegepast. Daarbij komt ook de vader van Floris V, Roomskoning Willem II in beeld.
De bouw van vierkante burchten werd in ieder geval met succes door Edward I toegepast. Hierbij getuigt b.v. de tegenwoordige ruïnes van Flint Castle (1277) en Harlech Castle (1283) in het noorden van Wales. Het principe van de vierkante burcht vindt men bijvoorbeeld ook terug in de grondplannen van de contemporaine kastelen, zoals het Huis te Nuwendoorn, de Middelburg en de Nieuwburg.
Een oorspronkelijk vierkant grondplan treffen eveneens buiten West-Friesland aan, naast die van het Muiderslot, ziet men dat ook bij de kastelen van Schiedam, Strijen en Doorn, die ook ten tijde van Floris V zijn gebouwd.
Het bouwplan van het kasteel in Medemblik heeft in ieder geval een belangrijk opvallend verschil met de overige rechthoekige of vierkante kastelen in West-Friesland en omgeving (Nuwendoorn, Middelburg en Nieuwburg): namelijk het ontbreken van een donjon of hoofdtoren. Het kasteel van Medemblik had vier uitspringende ronde torens op elke hoek en vier uitspringende vierkante torens in het midden van de zijden. Volgens de terechte zienswijze van Renaud, was de oostelijke vierkante toren groter dan de overige drie. Deze diende aanvankelijk als poortgebouw. Het is bekend dat deze functie uiteindelijk is overgenomen door een nieuw poortgebouw op de plaats van Renaud's noordelijke vierkante toren. Het is zeer aannemelijk dat deze verandering van functie een gevolg was van een dreiging van een watersnoodramp, als die van 1334/1335 (St. Clemensvloed). Omdat men bang was dat een deel van het land verloren zou gaan, heeft men een nieuwe dijk meer landinwaarts gelegd (inlaagdijk), zodat tussen de Zuiderzee en de oostkant van het kasteel minder ruimte overbleef voor een adequate toegangsmogelijkheid. Dit is aan te merken als een vierde bouwfase (de derde wordt hierna behandeld). Het komt erop neer dat de oorspronkelijke oostwaarts gerichte oriëntatie van het kasteel naar het noorden werd verplaatst. (Zie mijn artikelen: An den slote tot Medebliec. Vraagstukken rond de staat van het kasteel van Medemblik tijdens de middeleeuwen.(Lit. 179) en An den slote tot Medeblieck (2).(Lit. 192)(pdf)
![]() |
Een model van het eind 13e eeuwse grondplan van het kasteel van Medemblik (noord is onder). De toegang is volgens de bevindingen van prof. Renaud oostelijk gelegen. Twee vierkante 'uitstulpingen' (zuid en west) waren de secundaire vierkante torens, die aan het woongedeelte grensden. De noordelijke uitstulping is hypothetisch, mogelijk een bastion of secundaire toren, die aan het einde van de 14de/begin van de 15e eeuw tot nieuwe toegangspoort is verbouwd. |
Uit een andere rekening van de Hollandse grafelijkheid, die zich in het Nationaal Archief in Den Haag bevindt blijkt, dat er gedurende de periode 1438-1444 omvangrijke reparaties en aanpassingen aan het kasteel te hebben plaatsgevonden. Deze rekening bevat veel details over het kasteel. Zo is er sprake van een bakkerij, drie kamers (Zaal, Grote Kamer en Blauwe Kamer). Daarnaast zijn er en acht torens geïdentificeerd, alsmede enkele andere functionele bijgebouwen en ruimten. Zo is er sprake van zowel een Oud als een Nieuw Poorthuis, een bolwerk (voorburcht) en een hofweide. Het bolwerk werd voornamelijk voor veehouderij en voor de verwerking van gewassen aangewend.
Eén van de latere aanbouwen van het slot (dit is te beschouwen als vijfde bouwfase), is de zgn. 'wairde reube' (Frans: 'garderobe', Engels: 'wardrobe'). Dit was kennelijk een magazijn of opslagplaats voor kleding, een kleedkamer en mogelijk ook een opslag voor wapenuitrusting. Er kon zelfs een badkamer aanwezig zijn. Deze 'kleedkamer' is op de plattegrond, grenzend aan het hoofdgebouw, in blauw aangegeven. Aanvankelijk werd dit deel voorheen, abusievelijk als 17e eeuws aangemerkt. We weten nu dat deze na een aantal mislukt pogingen, in de 15e eeuw gereed is gekomen.
Lees meer over deze rekening op een speciale pagina: Tymmerage tot Medembliec 1438.
Een tweede document, die qua inhoud hier aardig op aansluit is een manuscript uit het Noord-Hollands Archief, een inventaris van oorlogsmaterieel en meubilair op het slot van Medemblik uit 1554. Sommige ruimten en functies zijn anders benoemd, terwijl andere namen hetzelfde zijn als in 'Tymmerage 1438'. Zo is er een Rode Kamer, Kasteleinskamer, Kapelkamer, een brouwerij, een gevangenis, een kruittoren en diverse kelders.
Lees meer over deze inventaris, eveneens op een aparte pagina: Inventarys ten huyse ende slote van Medenblick 1554
Omdat men in 1573 overging tot het verbeteren en verhogen van de stadswallen van de stad Medemblik, verloor het kasteel zijn functie als verdedigingswerk. De opstand van de Nederlanden tegen de Spaanse overheerser heeft ertoe geleid, dat het gravenhuis niet meer werd erkend. Het kasteel behoorde vanaf dat moment aan de 'staat' (Staten van Holland en West-Friesland) toe, maar werd uiteindelijk eigendom van de stad Medemblik. In 1578 besloot men tot ontmanteling, hetgeen pas in 1591 en 1594 plaatsvond. Het noordelijke en westelijk deel, dat wil zeggen twee torens en de weermuren werden gesloopt. Op een kaartfragment van Medemblik van Paulus Utenwael uit 1599, is duidelijk te zien, dat zowel het grootste deel van de Molkentoren als de gehele noordelijke poorttoren zijn verwijderd. Daarnaast zijn de grachten gedempt, met uitzondering van de oostelijke gracht, die onderdeel ging uitmaken van de 'omwallings'-gracht van de stad Medemblik. Stenen van de twee gesloopte torens werden gebruikt voor een nieuwe stadspoort naast het kasteel te bouwen, dat is de Oosterpoort.
![]() |
Het kasteel te Medemblik. Fragment van een kaart van Paulus Utenwael (1599). Het toont de situatie na de ontmanteling. De noordelijke twee torens en de weermuur (op de bovenstaande prominent aanwezig) zijn afgebroken. Het onderste deel van de Molkentoren is kennelijk nog intact (Hoorn, West-Fries Museum) |
![]() | ![]() |
Het kasteel van Medemblik in gebruik als Hervormde kerk (naar C. Pronk, 1740). | Hendrik Tavenier (1734-1807): 'Kasteel te Meedenblik 1787'. We zien hier een veruïneerde oostzijde van het kasteel. De noordoostelijke hoektoren is door verval geheel verdwenen, terwijl de resten nog steeds deel uitmaken van de stadswal. De grote zuidoostelijke hoektoren is duidelijk gehalveerd. Het kasteel en Oosterpoort bevinden zich in zeer vervallen staat. |
In 1654 werd een hardstenen poort aan de noordzijde gebouwd die toegang gaf aan het kasteelplein en omdat de grote zaal van het kasteel (huidige Ridderzaal) werd gebruikt als hervormde kerk, werd de westelijke vierkante toren verhoogd en in gebruik genomen als klokkentoren.
![]() | ![]() |
De hardstenen voorgevel van de ingangspoort uit 1654. Het bijschrift van deze prent meldt: 'Buitenpoort van het kasteel Radbout te Medemblik fecit fa. A. Voskuil 1851'. Waar Voskuil zijn bron vandaan had, is niet bekend. Zeker is in ieder geval wel, dat de poort in 1851 niet meer bestond Bovenaan de poort bevinden zich drie wapens, links van de stad Hoorn, midden van Medemblik en rechts van Enkhuizen. Klik hier of op de afbeelding voor een vergroting. (Deze prent is voor deze website ter beschikking gesteld door Carolien van Berge van Kasteel Radboud) | Een uitvergrote uitsnede van een kaart van de stad Medemblik uit 1649 van Johannes Blaeu, waarop het ontmantelde kasteel is te zien. Een paar interessante kenmerken, zijn de poort en pallisade aan de noordzijde van het slot (zie ook de afbeelding links hiernaast). De houten(?) pallisade uit de zuidzijde van het kasteel die het gebouw met de oostelijke hoektoren verbindt. Dit mogelijk vanwege het ontbreken van de stenen weermuur aldaar. (Bron: Kaartencollectie van de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam) |
Blijkens de eerste kadastrale minuut van Medemblik, is het duidelijk dat reeds voor 1825 de resten van de zuidwestelijke hoektoren ('Bottelarijtoren') tot aan de grondvesten waren gesloopt. In 1857 ging men over tot de sloop van de zuidoostelijke hoektoren ('Gevangenistoren') en de oostelijke poorttoren ('Oude Poorthuis'). Dit gebeurde in combinatie met de toenmalige stadspoort (Oosterpoort). Het vrijgekomen puin werd vervolgens gebruikt voor de dijkversterking.
Toen men zich voor het kasteel ging interesseren en het in 1889 aan het Rijk werd overgedragen stond er niets meer dan de twee vierkante zijtorens en de twee woonvertrekken. Alles in bouwvallige toestand.
In 1881 werd het kasteel in zijn geheel opgemeten in aanloop van de restauratie van 1890. (Zie hiervoor een aparte pagina: Overblijfselen van het Kasteel te Medemblik. Opmetingen in 1881).
In 1890 ging men over tot grondige restauratie, waarbij o.a. de zuidwestelijke ronde hoektoren vanaf de funderingen opnieuw werd opgetrokken.
In het begin van de 20ste eeuw werd het terrein rond het kasteel zwaar ontsierd door allerlei gebouwen. Nadat in 1931, de pal naast het kasteel gelegen conservenfabriek afbrandde, is men kort daarna overgegaan tot ontmanteling van het kasteelterrein. Hierbij werd de fundering van de noordwestelijk hoektoren opgemetseld (1938) en de grachten weer opnieuw uitgegraven.
Zoals eerder gerefereerd in dit artikel, werd in de jaren 1963-1966 opnieuw een restauratie uitgevoerd. Met als belangrijke verandering dat de neogotische elementen, die tijdens de restauratie van 1890 werden aangebracht werden verwijderd. De geveltrap bij ingang die destijds loodrecht op de gevel stond, werd vervangen door een trap langs de gevel.
![]() | ![]() |
Het huidige grond- en bouwplan (schematisch) van kasteel Radboud inclusief de veranderingen die in de loop der eeuwen hebben plaatsgevonden. Dit overzicht is vanwege nieuwe inzichten aangepast. De toren rechtsonder, is zoals hiervoor reeds is gezegd, tot aan het maaiveld, vanaf de fundering twee keer opgemetseld geweest: De eerste keer in 1938, op de originele fundering (rood) en voor de tweede keer in de zestiger jaren van de vorige eeuw, doch dit keer met een geringere omvang (lila). De zuidwestelijke toren (magenta) werd in het begin van de 19e eeuw afgebroken, doch tijdens de eerste restauratieperiode, in 1890 in zijn geheel gereconstrueerd. | Het tegenwoordige bovenaanzicht van Kasteel Radboud. Afbeelding: Google Earth |
Voetnoten:
1. Ik ben zo vrij om eveneens te refereren naar gesprekken die ik had met Drs. Michiel Bartels van Archeologie Hoorn/West-Friesland in november 2010. En het mailcontact dat ik met hem had in 2018.
2. Eén toren (de zuidoostelijke) was reeds opgemeten en op een kadasterkaart uit ca. 1825 vastgelegd. Daarnaast werd deze toren op meerdere tekeningen van o.a. Roelant Roghman en Cornelis Pronk, robuust en prominent, afgebeeld. Evenals de Molkentoren had deze een grote oorspronkelijke diameter (ca. 10,3 meter) en een flinke hoogte. Omdat dit goed is gedocumenteerd, kon men hieraan niet verder knoeien. Het nu aanwezige straatwerk, toont op de plaats van deze toren een redelijke reconstructie van de diameter.
3. Nationaal Archief; Archief van de Graven van Holland, 3.01.01, 1990, rekening van Bartolomeus van Raaphorst, baljuwschap van Medemblik, 1386.
Geraadpleegde bronnen en literatuur:
Geraadpleegde bronnen en literatuur:
Lit. 1, P.S. Teeling, H. Langereis, p. 98-100
Lit. 5, J.W. Groesbeek, p. 294-303
Lit. 6, H. M. van den Berg, p. 179a
Lit. 7b, A.I.J.M. Schellart
Lit. 10a: H.L. Janssen
Lit. 10b: W. van Leeuwen
Lit. 10c: H.L. Janssen, T. Hermans, p. 110, 111
Lit. 11: P. E. van Rijen, p. 83
Lit. 47, G. Ros-de Korte, p.17
Lit.48, J.G.N. Renaud, p.159-171
Lit.91, R. Gruben, J. Kamphuis, A. Viersen, p. 150-152
Lit. 116 Jan-Willem Oudhof, p. 21, 22
Lit. 117 E. Kylstram, R. de Kam, p. 5,6
Lit. 118 D.R. Stiller, L. Bruning, M. Hendriksen, C. van der Linden, B. Olde Meierink, p.5, 15, 47
Lit.157, E. Vink, p. 62-65, 133-138, 109, 162, 166, 172, 189
Lit. 170, N. de Jong-Lambregts, F. van den Oever, p. 173-175
Lit. 179, B.G. Dijkhuis
Lit. 192, B.G. Dijkhuis
Lit. 195, A. de Gast, J. van Leeuwen, p. 12,13
Lit. 212, B.G. Dijkhuis, p. 5 en verder, p. 39, 42
Lit. 213, Gruben, R. en N. de Jong-Lambregts, p. 90-92
Lit. 214, M. Gumbert-Hepp, J.P. Gumbert, p. 166, 167
Lit. 215, B.G. Dijkhuis).