Middeleeuwse dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar
[Home][Kaart][Introductie][English ][Burchten/kastelen chronologie][Overige objecten][Artikelen][Pre-Hollandse periode][Gegevens- en bronnen]

[Terug naar inhoud chronologie]      [Home]

WATERDREIGING!

Slotvoogden en de baljuws in de 14eeeuw.

De tijd van de Hoekse en Kabeljauwse twisten.

(Met bijdragen van Bernd Ooijevaar, update 23-09-2024)
← Het huis te Medemblik in de 13de eeuw
Het huis te Medemblik in de 15de eeuw →

De kasteleins (en bewoners) van het kasteel en baljuws te Medemblik (Ooster baljuwschap):


Uit de geschiedenis van het huis van Medemblik is veel informatie afkomstig van rekeningen van de Hollandse grafelijkheid.
Het aantal veertiende en vijftiende eeuwse grafelijke rekeningen en andere stukken, die in het Nationaal Archief in Den Haag liggen is enorm. Er is een groot aantal die betrekking heeft op het kasteel van Medemblik. Hieruit valt nog veel te ontdekken. 1
Het graafschap Holland onder het Henegouwse huis (1299)
Het kasteel in Medemblik bleef na de definitieve overwinning op de West-Friezen in gebruik als verdedigingswerk. Na 1297 was Floris Wouterz. (van Egmond) nog steeds kastelein en ook baljuw van Medemblik. Hij stierf in 1324 en is niet, zoals Groesbeek (Lit. 5) omschrijft, mogelijk baljuw tot aan zijn dood gebleven. Het is namelijk bekend, dat reeds in 1311 Gerard Ever deze functies bekleedde.

Het kasteel van Medemblik had een belangrijke functie als centrum van het bestuur en rechtspraak van oostelijk West-Friesland en was de zetel van de baljuw voor het Oosterbaljuwschap, waaronder de ambachten: Houtwouderambacht (ook wel: Hoogwouderambacht) en Drechtingerambacht (ook wel: Drechtingerland, Drechterland) vielen. Zo was er ook het Westerbaljuwschap (met het Geestmer- en Niedorperambacht). Het kasteel van Medemblik was tevens het gerechtshof (dingstal) voor het Oosterbaljuwschap. Deze functie bleven ruim een eeuw na de overwinning op West-Friezen intact. Het kasteel was tevens de zetel voor andere gezagsdragers en ambtenaren, zoals dijkgraaf en schout. Een door de graaf aangewezen primaire gezagsdrager, was in tweede functie kastelein, zodat bijvoorbeeld de baljuw tegelijkertijd het beheer over het kasteel had, doch kon ook tegelijkertijd dijkgraaf zijn.

In het baljuwschap, had de baljuw in de functie van aanklager, terwijl een groep 'edelgeboren mannen' als rechter optraden. De laatste waren van adelijke stand en kwamen niet allemaal uit West-Friesland, daar er onvoldoende adelijke personen in dit gebied voor handen waren. De jurisdictie van de baljuwschappen was beperkt, omdat zij geen zeggenschap hadden over de steden waaraan door de graaf een stadskeur (stadsrechten) was verleend.2.
Voor het verkrijgen van stadsrechten moest veel geld worden betaald, doch men had het er graag voor over, om maar niet onder het baljuwschap te hoeven vallen. Vanaf 1350 regende het over klachten over het gedrag van de baljuws, wegens afpersing en machtsmisbruik (Lit. 59).


Rekening van Gerard Ever, Baljuw van Medemblik. 1311-?
(Nationaal Archief, Den Haag. (Lit. 70)
Zoals reeds gezegd, was Floris Woutersz. in 1311 geen baljuw meer. In (Lit. 70) wordt een rekening geciteerd:
"Dit es ontfanghen Gheraerd Evers van der baeljuscap van Medelmeke....",
gevolgd door de opbrengsten uit diverse overtredingen, die zijn begaan door personen uit de diverse dorpen in oostelijk West-Friesland en "..binnen den hove" te Medemblik.

De volgende baljuw was Dirk van Oudshoorn. Deze persoon droeg de titel van ridder.
In (Lit. 71) lezen we:

"Dit es 't bescheijt dat miin here die bisscop van Zuden.
In 't eerste van den eysche, dat Gheraerd Bartoud eyskende es Haren Dieric van Outshoerne, alse van den boeten, die Gherarde voerseyt verboerde in den dingstalle te Medemblic, dat die dinghen met recht ende met vonnesse sleten siin, ende voerd wisen wine an miin Here, jof miin Here hem enich goed doen wille."
3
Dit citaat uit het originele register is de eerste vermelding en moet daarom van ca. 1317 zijn. Blijkbaar was Dirk van Oudshoorn rond dit jaar al baljuw.

Er bestond een bepaalde mate van loyaliteit van Oost-Friese kloosters ten op zichte van de graven van Holland (Lit. 63). Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in een oorkonde van 6 oktober 1317, waarin ook het kasteel van Medemblik is betrokken: "De Graaf geeft den Proost" (Niclays, Nicolaas) "van het Klooster Hemlem" (Hemelum, Fries: Himmelum) "het recht om de monniken zyner hove, in Westvriesland in 't Bailluwschap van Medenblik zelf te rechten." (Lit. 166).

in 1319 en in 1332 stelde graaf Willem III bewakers en verdedigers van de burcht aan (Lit. 5).

In een rekening van 1325, wordt geregeld dat Dirk de visserij van het 'Bennemeer' in pacht kreeg, waarvan de opbrengst ten goede kwam aan het kasteel.
Dirk had ook een kapel4 in het slot en mocht eveneens van de graaf een vaste kapelaan (mogelijk: meester Boudewijn van Medenblec) in dienst nemen tegen een salaris van 3 pond en 'een paar cleder' per jaar (1325). Graaf Willem III vond dat dit te veel kostte en besprak dit met de Grafelijke Raad. Uiteindelijk mocht de kapelaan tegen hetzelfde salaris blijven, maar hij mocht alleen kapelaan zijn en moest iedere dag de mis lezen. De baljuw moest 'uit eigen zak' de kapelaan eten en drinken geven, terwijl graaf het salaris betaalde.

Willem van Oudshoorn, was een zoon van Dirk en is als ridder vermeld in 1337. Willem volgde zijn vader op als baljuw van Medemblik in 1326. Hij vervulde deze functie tot 1327.


Watersnood.
(Anonieme houtsnede uit Sebastian Münster: Cosmographia universalis, Bazel 1552).
De zee was in die tijd de grootste vijand van de bewoners van Holland. Het land werd vaak geteisterd door stormvloeden, maar die van 1334/1335 (St. Clemensvloed) was wel heel erg nijpend. De zeedijk zou verder landinwaarts moeten worden verplaatst, waardoor de stad Medemblik samen met het kasteel dreigden onder te gaan. De West-Friezen uit Drechteringer- en Houtwouderambacht hadden aan graaf Willem III beloofd om in geval van nood de stad en kasteel ter verplaatsen:

"..dat men corteliken die borch ende die poerte te Medenblic omme uyt diken moet....., soe gheloeven wi alle ghemeenliken met desen brieve voer ons ende over onse nacomelinghers onsen lieven here den grave van Heynnegouwen van Holland ende zinen nacomelinghen zoe wilc tijd hi wille zinen borch te Medenblic versetten......, ter tijd toe dat hi zine borch ende zine poerte van Medenblic voernoemt verset ende volmaect heeft. (tote Egghemond des dinxendaghes voer sinte Agnieten dacht int jaer ons Heren MoCCCo vier ende dortich)"5

Gelukkig liep het niet zo'n vaart.....! Daarentegen leek men het toch verstandig om maatregelen te nemen om het oostelijk deel van de stad en het kasteel te beschermen. Voor het kasteel waren de maatregelen zeer drastisch. Men besloot om de orientatie van het kasteel negentig graden te draaien door de ingang van het oosten naar het noorden te verplaatsen. Daarom werd er een noordelijke poorthuis ('Nieu Poorthuys') gebouwd. Het oorspronkelijke poorthuis ('Oude Poorthuys') aan de oostzijde verloor daardoor zijn functie. Eveneens werd er een noordelijke voorburcht aangelegd, dat 'het Bolwerck' werd genoemd. (Lit. 192 Hier gratis te downloaden). Gezien deze naam, was dit een met aarde opgehoogde omwalling, voorzien van een schutting of een omheining met gevlochten horden. Het is opvallend dat het poorthuis aan de oostzijde de tand destijds langer doorstond dan het noordelijke gebouw.

Tijdens deze angstige tijden werd een andere baljuw aangesteld: Gerard Barthoud (Lit. 65), zoon van Hendrik van Heemskerk (†1353) en in 1353 vermeld als ridder. Hij trouwde met Aleid van der Woerd. Deze functie (vermeld in 1336) kreeg hij, omdat hij graaf Willem III een lening had gegeven. Gerard kreeg ook een kostganger op het kasteel, een zekere Hendrik, die weer een zoon was van Wisse Hendrikz. Hendrik was ook hulp van de baljuw, waarvoor hij van de graaf een salaris kreeg van 40 schellingen.

Verder vinden we in de grafelijke rekeningen van Holland en Henegouwen, de vermelding van een zekere Dirk van Zwieten als baljuw van Medemblik (8e paasdag 1341). (Lit. 90a)
De latijnse tekst in een post uit de grafelijke rekening uit 1341, waarin baljuw Dirk van Zwieten wordt genoemd.

In het jaar 1337 volgde Willem IV zijn vader graaf Willem III op. Deze nieuwe graaf was ambitieus en had mogelijk de oude intenties van graaf Floris V om zijn expansiepolitiek betreffende het grondgebied van de Friesen overgenomen. Dit keer in de richting van Oost-Friesland (de tegenwoordige provincie). In 1345 probeerde hij dit via een oorlog te bewerkstelligen. Helaas liep dit slecht met hem af en sneuvelde tijdens de Slag bij Staveren (op 26 september 1345, vaak abusievelijk de Slag bij Warns genoemd).
Het kasteel van Medemblik speelde in dit jaar 1345 met betrekking tot de voorbereidingen van deze (mislukte) oorlog een rol. Twee keer was er een krijgsraad van belangrijke krijgsheren die in het kasteel plaats hebben gevonden. De eerste duurde drie dagen beginnend op de zaterdag na Hemelvaartsdag (5,6 en 7 mei) en een tweede beginnend op St. Bonifatiusdag (5 en 6 juni). We zien daar namen van ridders en edelen, waaronder Hendrik van Heemskerk, mogelijk toen al baljuw en kastelein van Medemblik. Maar ook Willem van Oudshoorn (voormalig baljuw en kastelein), de heer van Egmond, Simon van Teilingen, Jacob van Binckhorst en Hendrik de Roode (Lit. 90)(Lit. 63).

Uitsnede uit H.G. Hamaker, deel 2, p. 529. Inzake de bijeenkomst van krijgslieden in het kasteel van Medemblik op 5 en 6 juni 1345. "Jeghens den Oistvriesen."

Het graafschap Holland onder het Beierse huis (1345)

Willem V van Beieren, op dat moment tijdelijk stadhouder van Holland en Zeeland, stuurde op 10 juli 1347 een waarschuwing aan baljuw Hendrik van Heemskerk. Willem V zegt hem hierin om op zijn hoede te zijn en goed op het kasteel te passen. De graaf belooft Hendrik om alle extra onkosten die nodig zijn om het kasteel te bewaren te zullen vergoeden. (Lit. 5)

Rond 1330 is een zoon van Simon van Benthem (ooit een vertrouweling van graaf Willem III) Proost van West-Friesland. Omdat hij in ca. 1340 de Binckhorst (een kasteel van de graaf in Den Haag) in bezit kreeg, noemde hij zich vanaf dat moment Jacob van den Binckhorst.
Daarnaast was Jacob een volgeling van Margaretha van Henegouwen/Beieren ('Hoeken'). Toen haar zoon Willem V ('Kabeljauwen') destijds probeerde zijn moeder opzij te schuiven, behoorde Jacob tot de edelen die haar trouw beloofden. Hij bezette, samen met een aantal medestanders het kasteel van Medemblik. In 1351 begaf de heer van Egmond naar Medemblik om een eind aan deze bezetting te maken:

"..heren Jacobs gheselscip van der Binghurst vam den huse te dadinghe ende die vorwerde ghemaict in wat maniere syt upgheven souden..."

Jacob werd verbannen (Lit. 5). Willem V benoemde in hetzelfde jaar zijn neef Jan van Bruelis tot baljuw van Medemblik. Het baljuwschap was intussen aan Willem van Zaenden als onderpand gegeven, dus eerst moest er een schuld worden afgelost. Het geld leent Willem V (ondertussen graaf van Holland onder het Huis van Beieren) van zijn onderdanen in het baljuwschap, waarna hij 'zijn lieve neef' heer Jan van Bruelis op 5 oktober 1357 opnieuw het beheer over het kasteel en het baljuwschap van Medemblik gaf. Voor deze functie kreeg hij een salaris van 100 pond per jaar, maar van dat geld moest hij ook een bezetting van 15 man op de burcht houden (1357).

Jan I, heer van Egmond (1327-†1369) was een belangrijke hoogwaardigheidsbekleder in dienst van het huis Beieren en leider van het Kabeljauws verbond (1350-1351) en daarna lid van de raad van Willem IV (1351-1357). Hij werd in 1358 benoemd tot stadhouder van Holland. Bekleedde het ambt van baljuw van Kennemerland (1353-1354) en in 1363 baljuw van Kennemerland en West-Fiesland (Lit. 65). In 1358 verkreeg hij ook Wieringerland in pacht na een lening van 7000 schilden aan de graaf, alsmede het baljuwschap van Medemblik na betaling van een schuld op het ambt van 2000 schilden (Lit. 65).

In rekeningen van inkomsten en uitgaven van Albrecht van Beieren (1358-1359)(Lit. 169) wordt Hendrik van Alkemade genoemd als "baelju van Medenblic".

In 1358, woonde in het kasteel, een zekere Coene (zoon van meester Herman), die voor het leven was aangesteld tegen een salaris van 10 pond en een paar cleder per jaar:

"..die doet den dienst van der armborsterij en van den ghescutte op onsen huse tot Medemblec.."

Zijn voorganger, die hetzelfde salaris had, was Willem Soyerszoon.

Gerrit (Jansz.) van Egmond is een aantal malen benoemd als baljuw. Hieronder de getranscribeerde tekst van zijn aanstelling in een charter uit 1383 (archief van de gemeente Naaldwijk). (Lit. 99).

Fragment van een rekening uit 1351 van Filips Persoenressone, rentmeester in Holland van Willem V. Hierin wordt de Hollandse zuinigheid gedemonstreerd. Nadat een kasteel is gevallen, worden dammetjes aangelegd om de stenen die met de blijden zijn geworpen uit de slotgracht te halen. Daarvoor moesten de arbeiders worden uitbetaald:
Uter grafte te winnen doe thuys op ghegheven was
Eerst van dammen te maken.......10 d.
Item die blidestienen uter grafte te winnen.......6 s. 8d.

(Lit. 69)

De getranscribeerde tekst van de aanstelling van Gerrit (Janz.) van Egmond door Albrecht van Beieren. De charter is volgens de tekst gedagtekend op 27 februari 1382. Dit is volgens de middeleeuwse, z.g.n. paasstijl, waarbij het nieuwe jaar met pasen begon. Volgens onze tegenwoordige nieuwjaarsstijl, waarin het nieuwe jaar op 1 januari aanvangt, komt deze datum overeen met 27 febr. 1383.
N.B Tot op heden (09-06-2020) blijkt het originele document niet vindbaar in de huidige archieven! (Lit. 99)

Albrecht van Beieren en zijn vrouw Margaretha van Kleef. (Divisiekroniek, fol. 221)

Bartholomeus van Raaphorst was zijn leven lang ambtsdrager. Van 1367-1373 was hij o.a. baljuw van Kennemerland en twee keer baljuw van Medemblik (1385-1386)6 en (1387-1390) (Lit. 65). De man was de zoon van Dirk van Raaphorst en Machteld van Oudshoorn. Machteld, op haar beurt was de dochter van Willem van Oudshoorn, die reeds eerder als baljuw van Medemblik is genoemd.

In een stuk uit 1372 inzake de verdeling van onderhoudstaken van gemeenschappelijke bruggen van "den goeden luiden van Hogewoudercogge" wordt Willem van Cronenburch als baljuw van Medemblik genoemd.7

De oudste schriftelijke melding van enkele functionele objecten van het kasteel van Medemblik tot nu toe, is een post van een rekening van baljuw Bartolomeus van Raaphorst uit 1386, waarin diverse reparaties en werkzaamheden zijn gemeld:8

"Id. van timmeringhe ander brugghe, aender coken, aen den bachuse ende alwaer daert aenden huse tot Medemleec te doene was.       xv lb
Idem, haer Bartolomeus vande zinen hedden vanden huse tot Medemleec van xv weke       xxx lb"

[brugghe= brug; coken=keuken; bachuse=bakhuis, bakkerij; huse=huis/het kasteel]

Terwijl Hertog Albrecht van Beieren ten strijde trok tegen de Oost-Friezen (1396-1400, d.w.z. bewoners van het huidige Friesland), woonden tijdens zijn afwezigheid, zijn vrouw en schoondochter om de beurt in het kasteel te Medemblik en in Hoorn.

Eén en ander staat beschreven voor het jaar 1396, ten tijde van de bovengenoemde strijd tegen de Friezen, waarbij Gerrit (Janz.) van Egmond, als baljuw van Medemblik, een rol speelde. Dit heeft betrekking op een Hollandse vloot, die bemand met graaf Jan van Heenvliet, baljuw van Amstelland en graaf Gerrit van Egmond, bij Terschelling aankomt. Het eiland werd veroverd en de weerloze bewoners werd brandschatting opgelegd. (Bron: dode link).

Er staat geschreven dat dat Gerrit van Egmond ook in 1397, baljuw was. (Lit. 92)

In ca. 1400 ontsnapte baljuw Coen van Herlaer ternauwernood aan, door een woedende menigte, te worden gelyncht. (Lit. 59)

Het belang van baljuwschap van Medemblik, blijkt in de loop van de tijd minder te geworden omdat meer steden in de betreffende ambachten stadsrechten kregen met hun eigen juridictie. Na die tijd had het baljuwschap slechts betrekking op de stad Medemblik en enkele omringende gebieden in de omgeving. De centrale bestuurlijke functie van het Medemblikker kasteel verdween in de loop van de 16e eeuw.


Overzicht van enkele grafelijke afkondigingen
1300-1400
(Lit. 92)
JaarDocumentOmschrijving
1319Stuk, reg. no. 6Willem III Graaf van Henegouwen, geeft aan Willaemssoen van Medembleke vijf pond Hollandsch 's jaars, waarvoor hij verplicht zal zijn, het kasteel van Medemblik te helpen bewaken en verdedigen.
1325Stuk, reg. no. 8Willem III geeft aan Dirk van Oudshoorn, Baljuw van Medemblik, de visscherij van Bennemeer en regelt de belooning van den kapelaan op het kasteel, zoo de Baljuw er een mocht houden.
1325Stuk, reg. no. 9Willem III bepaalt, dat er voortaan zal zijn een kapelaan op het kasteel en regelt zijne bediening, zijn onderhoud en zijne beloning.
1325Stuk, reg. no. 10Willem III legt toe aan Meester Boudewijn van Medenblec (kapelaan?) drie pond Hollandsch 's jaars.
1332Stuk, reg. no. 11Willem III geeft aan Volkaird Yvensoon, van Medenblic drie pond Hollandsch 's jaars, waarvoor hij verplicht zal zijn het kasteel te helpen bewaken.
1332Stuk, reg. no. 12Willem III geeft aan Ghischbrecht Floryssone eene gelijke toelage voor hetzelfde doel.
1339Stuk, reg. no. 13Willem IV van Henegouwen, regelt het onderhoud en de belooning van Henric Henricssoenssoone (kapelaan?).

Overzicht van grafelijke lenen met betrekking tot het Oosterbaljuwschap of het baljuwschap van Medemblik van 1319-1390.
Ontleend aan: (Lit. 72)
5 pond hollands jaarlijks op de baljuw van Medemblik.
18-3-1319: Willems zoon (!) van Medemblik, die gehouden is het huis Medemblik te helpen houden, LRK 9, fol. 4v nr. 9.
5 pond hollands jaarlijks op de baljuw van Medemblik.
18-3-1319: Gerard Sonc van Medemblik, die gehouden is het huis Medemblik te helpen houden, LRK 49, fol. 95v.
..-.-1390: Gerard Sonc met ledige hand, vermeld 1405, LRK 422, fol. 42 nr. 9, LRK 56. fol. 90.
4 pond hollands op het baljuwschap van Medemblik.
30-9-1355: Evert Meinaartsz., LRK 42, fol. 69v nr. 373.
3 pond hollands jaarlijks op de baljuw van Medemblik.
9-8-1332: Gijsbert Florisz. van Medemblik, die gehouden is op het huis te dienen, LRK 9, fol. 25 nr. 128.
3 pond hollands jaarlijks op de baljuw van Medemblik.
9-8-1332: Folkert Yvenz. van Medemblik, die gehouden is op het huis te dienen, LRK 9, fol. 25 nr. 129.
3 pond hollands jaarlijks van de baljuw op het huis te Medemblik.
15-8-1366: Opdracht door Willem Gerardsz., LRK 50, fol. 100 nr. 619.

Uittreksel Nationaal Archief; Archief van de Graven van Holland inv. nr.325
14 december 1327: Graaf Willem III geeft Lemmekijn Top en diens gezellen toestemming de Friezen, die 's graven vijanden zijn, te water te beroven zonder ze te doden; op het land gevluchte Friezen dienen overgedragen te worden aan de baljuw of de rechter ter plaatse. 9
29 juli 1332: Graaf Willem III gebiedt Jan Persijn, baljuw van Medemblik, aan Lammekijn Top jaarlijks 3 pond Hollands en een paar kleren uit te keren. 10

← Het huis te Medemblik in de 13de eeuw
Het huis te Medemblik in de 15de eeuw →

Voetnoten:

  1. De meeste citaten uit diverse documenten tot 1400, zijn ontleend aan J.W. Groesbeek (Lit. 5). Groesbeek noteerde helaas zijn bronnen niet. Desondanks staat zijn onderzoek als betrouwbaar bekend. Als de bron bij mij wel bekend is, vermeld ik deze (BGD).
  2. In 1254 aan Alkmaar (door Willem II) en in 1289 aan Medemblik (door Floris V) verleend; verder in 1354 aan Stede Grootebroek; 1356 aan Enkhuizen en Gommerkarspel en in 1357 aan Hoorn.
  3. Nationaal archief, Den Haag (NA), Archief Graven van Holland (AGH), toegangsnr. 3.01.01; Groot register Friesland, inventarisnr. 324, fol. 9.
  4. Deze opmerking van de aanwezigheid van een 14de-eeuws kapel in het kasteel is afkomstig van J.W. Groesbeek (Lit. 5). Er is tot nu toe echter geen bewijs voor een kapel in het kasteel gevonden, wel dat in de 15de-eeuw aanvankelijk een altaar in de 'sale' was. Omdat in de zaal gekookt ging worden werd niet veel later in de 'Grote Kamer' een nieuw altaar aangebracht (NA; Grafelijkheidsrekenkamer,toegangsnr. 3.01.27.02; inventarisnummer 5002,fol.20v). De laatstgenoemde kamer had in de 16de-eeuw de naam 'capelle camere'. De kasteelhistoricus Ben Hendriks schrijft in zijn online essay dat sommige kastelen geen kapel hadden en dat de dienst in de zaal werd gehouden. Zie: www.absolutefacts.nl/kastelen/t/kapellen-of-kerken.htm
  5. NA; AGH, toegangsnr. 3.01.01; Klein register Friesland, inventarisnr. 325,, fol.30v.
  6. NA, AGH, toegangsnr. 3.01.01; Financiën, inventarisnr. 1240, fol. 20v.
  7. Westfries Archief, Hoorn (WFA), Oud archief Hoorn; toegangsnr. 0348; inventarisnr. 3150; regestenlijst nr. 33.
  8. NA, AGH, toegangsnr. 3.01.01; Financiën, inventarisnr. 1990, fol. 35v.
  9. NA; AGH, toegangsnr. 3.01.01; Klein register Friesland, inventarisnr. 325, fol.22v.
  10. NA; AGH, toegangsnr. 3.01.01; Klein register Friesland, inventarisnr. 325, fol.26v.

Literatuur en geraadpleegde bronnen:
(Lit. 3, D. Kransberg, H. Mils, p. 132,133)
(Lit. 5, J.W. Groesbeek, p. 296-298)
(Lit. 47, G. Ros-de Korte, p. 14-18)
(Lit. 59, J. de Bruin, p. 155-161)
(Lit. 63, J.A. Mol, p. 101-107)
(Lit. 65, A. Janse, p. 391, 397, 436)
(Lit. 69, H.P.H. Jansen, p. 38)
(Lit. 70, H.J. Smit, p. 3-15)
(Lit. 71, J.J.J. Beenakker, p. 189)
(Lit. 72, J.C. Kort, p. 669-673)
(Lit. 90, H.G. Hamaker, p. 413, 529)
(Lit. 90a, H.G. Hamaker, p. 4)
(Lit. 92, C.J. Gonnet, p. 49, 50, 69)
(Lit. 99, J. de Fremery, p. 562, 563)
(Lit. 166, F. van Mieris, p. 187)
(Lit. 169, D.E.H. de Boer, J.W. Marsilje, M.J. van Gent, et al. GS237, p. 110)
(Lit. 192, B. G. Dijkhuis)

Online:
Rekeningen graafschap Holland 1358-1361 en 1393-1396. On line bij resources.huygens.knaw.nl.

www:
-F. van Kan; Haagse Elite tot 1572/ A.W.E. Dek; Genealogie der heren en graven van Egmond; 1958; 1e druk, 's Gravenhage; p. 73; Website van het Gemeentearchief Den Haag (dode link)
-Website van Gemeente Terschelling informatie niet meer beschikbaar
-G. Kazimier; De geschiedenis van Schellinkhout, tijdlijn tot en met 1500.

[Vorige][Volgende][Home]