Middeleeuwse dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar
[Home][Kaart][Introductie][English ][Burchten/kastelen chronologie][Overige objecten][Artikelen][Pre-Hollandse periode][Gegevens- en bronnen]

[Terug naar inhoud chronologie]      [Home]

Kasteel de Nieuwburg in de 15de eeuw.

Meer feiten uit grafelijke archieven.

(Update 19-07-2020)
← De Nieuwburg in de 14de eeuw
De Nieuwburg in de 16de eeuw →

De kasteleins (slotvoogden) en baljuws van het 'baljuwschap Kennemerland en Friesland'1:


Vanaf 1425 kasteleins en baljuws van het baljuwschap van de Nieuwburg:


Het aantal veertiende en vijftiende eeuwse grafelijke rekeningen die in het Nationaal Archief in Den Haag liggen is enorm. Er is een groot aantal die betrekking heeft op het onderhoud van de kastelen Middelburg en Nieuwburg. Veel zaken die in de handgeschreven documenten zijn gevonden hebben betrekking op de reparaties of bouwprojecten van het kasteel. Hieruit valt nog veel te ontdekken. 3

Graafschap Holland onder het Beierse huis (vervolg)

Net zoals zijn vader Albrecht van Beieren in 1401, verbleef Willem VI in 1411 hoogst persoonlijk op de Nieuwburg. Tenminste, ze zullen er wel vaker zijn geweest, maar deze jaartallen zijn opgetekend in grafelijke rekeningen vanwege de kosten van en tijdens hun verblijf in de burcht.
Bartout van Assendelft wordt in in 1406 genoemd in een rekening ten behoeve van het huwelijk van Jacoba van Beieren en Jan, hertog van Touraine (Lit. 162)4:
"ontfain van Willem van Brederode bailiu van Medembliic, c vranx cronen. Idem: ontfain van Bairtout van Assendelft, bailiu van Kennemerlant ende van Vrieslant, xc vranx cronen"

Niet alleen deze maar ook veel andere informatie omtrent het slot Nieuwburg komt uit grafelijke rekeningen. Zo ook de melding in 1415 dat de zwanen van de graaf onverkocht bleven, zodat de kastelen Middelburg, Nieuwburg en het slot te Medemblik van deze dieren werden voorzien om als feestmaal te dienen. In 1417 was er ook iets met zwanen aan de hand. Het weer was droog gebleven (waarschijnlijk een warme zomer) en door watergebrek waren er niet veel dieren over. Er werden zwanen geleverd aan Jan van Heemstede op de Nieuwburg en aan Dirk van Zandhorst op het kasteel te Medemblik. Er werden 'slechts' vier wagens met zwanen naar Den Haag gestuurd.

In de rekening van 1415 staan zaken die waarschijnlijk te maken hadden met belangrijke onderhoudswerkzaamheden aan de kastelen Middelburg en Nieuwburg in 1415 en 1416. Bijvoorbeeld dat Doeve Willemsz. een huis "..voir die Nijborch.." had staan en dat deze op bevel was afgebroken. Het stukje land waar het huis op stond werd vervolgens door de rentmeester gekocht voor 6 pond. De onderhoudswerkzaamheden aan de Middelburg en Nieuwburg werden voor een bedrag van respectivelijk 108 en 34 pond uitgevoerd.

IJsbrand van der Laan wordt nog nipt baljuw van Kennemerland en West-Friesland en wordt in een rekening uit 1420, als zodanig genoemd.(Lit. 163)5:

"In den eersten Ontf. van Ysebrant van der Laen, bailliu van Kenemerlant ende van Vrieslant, bii miins genadichs heren brieuen, geg. tot Leyden 17 dage in Augusto anno [14]20, roerende van yellen goede, die hii vercost hadde, 40 eng. noblen, ’t stuc 10 sc. 8 d. gr., fac. 21 £, 6 sc., d. gr."

Het graafschap Holland onder het Bourgondische huis (1433)
Het baljuwschap van de Nieuwburg.

Portret van Filips de Goede (Filips III van Bourgondië) (1396-1467). Door Rogier van der Weyden (1400-1464)
(Publiek domein, bron: Wikipedia)
Langer dan een eeuw is de Nieuwburg, de bijbehorende gronden en de onderhorige dorpen onder het directe bestuur van de Hollandse graven gebleven. De grafelijke rentmeesters zorgden voor de verpachting van de omliggende eigendommen, terwijl de baljuws contrôle uitoefenden op de administraties van de dorpen. Het West-Friese Wester- en Oosterbaljuwschap werden langzamerhand opgeheven, waarbij meer steden en dorpen stadsrechten kregen. Hierin kwam een kentering ten tijde van Jacoba van Beieren ('Hoeken'). Door haar gedwongen samenwerking met hertog Filips de Goede ('Kabeljauwen') begint er veel verandering te komen in de positie van de Nieuwburg. Filips gaf het kasteel aan zijn gunsteling, de Vlaming ridder Roeland van Uijtkerke, in pandschap (leen).
Om de onkosten van het beheer en onderhoud van het slot te kunnen betalen, kreeg Roeland volgens een aantal akten, van Filips ook nog, naast het slot, het baljuwschap over de onderhorige dorpen: de heerlijkheden St. Pancras, Oudorp, Oterleek, Graft, Koedijk en het Zuideinde van Schermer, Ursem, Broek op Langedijk, Noord en Zuid-Scharwoude en Graft (1425), alsmede allerlei rechten (waaronder tienden, renten, visserij, vogelarij, alsmede de lage jurisdictie). (Lit. 8)(Lit. 59)

Toen heer Roeland net aan een half jaar de burcht in zijn bezit had, hebben 'Hoekse'-gezinde Kennemer boeren deze in 1426 ingenomen en zwaar beschadigd. Deze opstand, die bekend staat als de 'Kennemerloop', was er een met een flinke groep muiters, die van Alkmaar naar Hoorn trok. Onderweg koelde men zijn woede op beide burchten bij Oudorp, onder leiding van Willem Nagel (Lit. 69). Nadat de rust was weergekeerd, bleek dat een aantal inwoners van Alkmaar aan de rooftocht hadden meegedaan (Lit.8).
De stad Alkmaar werd daarom ook verantwoordelijk gesteld voor de geleden schade aan de Nieuwburg en Middelburg. De stad werd op 13 augustus 1426 veroordeeld tot het uitvoeren van reparaties: (Lit. 5)

"..op stad's costen te doen maken alle die glazen vensters, deuren en andere timmering die zij gebroken hebben op de huizen van Nijenburch en Middelburch.."

Ook in 1427/1428 was het nog steeds onrustig: de Middelburg werd aangevallen, waarop Roeland hulp stuurde: (Lit. 5)
"..Huwet de casteleijn van der Nijenburch 21 gewapenden op die Middelburch om die te helpen bewaren, en lagen daar vier dagen lang, voor horen cost betaald 9 pond.."

Uiteindelijk maakte Roeland van het kasteel de Nieuwburg het centrum van de, door hemzelf in het leven geroepen, heerlijkheid 'Nijenburg', inclusief de bijbehorende leenkamers.

Er zijn ook vreemde posten vermeld in grafelijke rekeningen, zo staat in de rekeningen van de schatmeester van Haarlem (1429/1430) het volgende: (Lit. 5)

"..Des bailiuwes wijf van der Nuburch.." ontvangt van de stad "..op Saterdag na Sacramentsdag een stede kanne wijn.."

(Waarschijnlijk was de baljuws vrouw, Margaretha van Coemen, de echtgenote van Roeland van Uytkerke

Het wapenschild van Uytkerke.
Roeland was een vertrouweling van Filips de Goede. Hij stond zelfs zo in de gunst, dat hij zijn raadgever ('Geheime Raad') was. Ook was hij 'Ridder van het Gulden Vlies'.
Toen Roeland in 1442 overleed, werd hij begraven in de kerk van het (huidig Belgische) Maldeghem. Zijn enig kind, Margaretha trouwde met Olivier van Halewijn, die ook uit het zuiden afkomstig was.

Via zijn testament (1440) vermaakte heer Roeland de Nieuwburg aan hertog Filips de Goede, ondanks dat het een vrij 'onversterfelijke leen' was. Misschien kon zijn vrouw de Nijenburg niet erven. Maar het zou ook kunnen zijn dat hij het slot voor de duur van zijn leven had gekregen, waarna het kasteel weer aan zijn weldoener toekwam. Na de dood van Roeland was het gedaan met de Vlaamse heerschappij. De Nieuwburg viel dus weer toe aan de Grafelijkheid van Holland. Toch liet Filips de Goede, de 'heerlijkheid Nijenburg' voortbestaan.

Het kasteel werd ook gebruikt om de, in natura betaalde, tienden uit Vronen te bewaren. De helft van deze tienden waren voor de kastelein van de Nieuwburg en de andere helft voor de kastelein van de Middelburg (1442/1443). (Lit. 5)

Het baljuwschap van de Nieuwburg werd vanaf 1435 toegewezen aan Jacob Janszoon en duurde zeker tot 1439. In 1443 ging het baljuwschap (tot 1444) over naar Willem van Lalaing, samen met Willem van Brakel. (Lit. 55)

Willem van Brakel was zowel kastelein als baljuw van de heerlijkheid "Nijenburg", maar ook rentmeester voor graaf Filips.(Lit. 5)

In resp. 1447 en 1460 was Willem van Brakel betrokken bij een tweetal gerechtelijke vonnissen. Het eerste vonnis van 13 mei 1445 volgde uit een geschil met de schout en stedelingen van Alkmaar, waarbij hertog Filips van Bourgondië zelf uitspraak deed (Lit. 55)(Lit. 113).
Een tweede geschil blijkt uit een vonnis uit 1446. Dit proces had betrekking op een geschil tussen twee opeenvolgende baljuws, in verband met de vogelmesterij van de Nieuwburg. Clemense, de weduwe van Jacob Janszoon, beweerde dat zij 39 ganzen en 25 eenden had meegenomen, toen zij in 1935 intrek namen op de Nieuwburg. Acht jaar later toen het huis ontruimd moest worden vanwege de benoeming van Willem van Brakel, bleek dat de vogelpopulatie zodanig was toegenomen, dat het aantal niet meer was te tellen:

"dat men up en hondert na niet weten en mochte hoeveel datter wesen mochte"

Uit het proces is gebleken dat Clemense, na het overlijden van haar man, het baljuwschap enige tijd had voortgezet. Mogelijk had zij er weinig belang bij om het precieze aantal vogels vast te leggen. (Lit. 55)(Lit. 112)

Een bewijs dat de Nieuwburg weer toeviel aan de graven van Holland, blijkt uit een charter uit 1446, waarin Willem van Brakel uit naam van de grafelijkheid optreedt als rechtsopvolger van een overledene, die het gezag op een leengoed in Ursem had. Waaruit ook is af te leiden dat aan de Nieuwburg een leenkamer was verbonden. (Lit. 8)(Lit. 113)

In 1445/46 zat de schout van Hoorn gevangen op de Nieuwburg. De rentmeester van Kennemerland was met deze zaak belast om hem vrij te krijgen. Men was namelijk bang voor een opstand.

Opnieuw door de grafelijkheid als pandschap afgestaan

Het onderhoud van het Bourgondische rijk vergt veel van de financiën. In ieder geval bleef de Hollandse Rekenkamer zinnen op middelen om aan geld te komen, bijvoorbeeld om bepaalde bezittingen af te stoten, door deze als leen uit te geven, voor het geval als deze niet voldoende opbrengst opleverden.
Zo ook de Nieuwburg. Op 21 mei 1447 stootte Filips de Goede het baljuw-, rentmeester- en kasteleinschap van de Nieuwburg af in de vorm van een leen. Daarbij werd Willem van Brakel door Albrecht van Raaphorst opgevolgd: (Lit. 8)(Lit. 113)

"De Hertog stelt Aalbrecht van Raaphorst op bijzondere wijze aan tot Baljuw en slotvoogd van den Nijburg in West-Friesland"

Het wapenschild van Brederode. Leeuw van keel op een veld van goud, getongd en genageld van azuur, met barensteel van azuur over de leeuw heen. Helmteken: twee armen die een paardebeen omvatten. Het wapen zou mogelijk aangeven, dat de Brederodes een jongere tak van het Hollandse gravenhuis zouden vertegenwoordigen. (Ontleend van een gearceerde tekening van P.Pouwels, inkleuring: Ben Dijkhuis)

De volgende opvolging zou hebben plaatsgevonden in september 1447 door Willem de Lalaing. Vervolgens schoof de Lalaing, op dezelfde dag van zijn aanstelling, het ambt door naar zijn schoonzoon Reinoud II, heer van Brederode. (Lit. 55).

Op 4 november 1447 werd het pandschap weer overgedaan naar Willem van Brakel, die waarschijnlijk op 4 november 1449 weer het veld ruimde. Dit zou te zijn af te leiden uit een proces dat plaatsvond over het bezit van het ambt tussen Willem van Lalaing met Reinhoud van Brederode tegen Willem van Brakel. (Lit. 55)

Op 10 januari 1456 werd Gijsbrecht van der Meye tijdelijk aangesteld (Lit. 55)(Lit. 54) en later opnieuw in 1462, 1466-1467 en 1467-1469.(Lit. 55)(Lit. 5)

Op 7 april 1457 werd het ambt overgenomen door Piet Pietersz. (Lit. 54), Pieter Annocque volgde hem direct op dezelfde datum en vervulde het ambt tot 18 augustus 1458. Waarna het overging naar Hendrik van Nyenrode:

"..dat denselven dienst weder aangetast wordt bij Heynryc van Nyenrode van wegen den heeren van Brederode. Daerom hier Nie..." (Lit. 54)

In 1455 had Reinoud, heer van Brederode, een geschil met zijn neef en rentmeester Claas van Adrichem over het gebruik van de Nieuwburg en de goederen van Brederode. Na deze geschillen heeft hertog Philips het kasteleins-, baljuw- en rentmeesterschap over het slot bij acte van 22 september 1459 verpacht aan Albrecht van Raephorst (rentmeester van Kennemerland en later ook van West-Friesland) en Pieter Pietersz. (Lit. 8)(Lit. 5)

Meer over het leen de Nieuwburg

Jan van Egmond III (1438-1516), bijgenaamd 'Manke Jan'.
Bron: Rijksmuseum Amsterdam, inventarisnr. SK-A-1547
Karel de Stoute, de opvolger van Filips de Goede van het graafschap Holland, besloot eenzijdig het pandschap van de Nieuwburg op te zeggen en zijn domein op 1 oktober 1475 aan Jan III van Egmond in pand af te staan ( in plaats van Henry de Vaes(Lit. 8)
Na de dood van Karel de Stoute werd door Maria van Bourgondië wederom aan Albrecht van Raephorst en de erfgenamen van Pieter Pietersz., tijdelijk herstel van het ambt verleend tot de grafelijkheid zou overgaan tot aflossing van het ambt.
De erfgenamen van Pieter Pietersz. waren Jan Splinter en de broers Gerrit en Jacob Pietersz. Jan van Egmond bleef de functie 'op rekening' te bedienen.
Feitelijk was het pandschap van Nieuwburg dus in handen van vier belanghebbenden: Albrecht van Raephorst, Jan Splinter, Gerrit en Jacob Pietersz. en Jan III van Egmond!
Deze overdadigheid leidde er toe dat Gerrit en Jacob door Jan Splinter werden uitgekocht (1477), waarna Jan van Egmond de overgebleven rechthebbende uitkocht. (Lit.8)

Het was de Grafelijkheid blijkbaar zeer gelegen om over te gaan tot uitgebreid onderhoud van de Nieuwburg (ook de Middelburg). Mogelijkerwijs maakte men met belanghebbenden afspraken dat de grafelijkheid op eigen kosten voor de instandhouding van de opstallen op de Nieuwburg zou blijven zorgen. Veel gegevens hierover zijn bekend uit de rekeningen van de rentmeester van Noord-Holland, Jan van Assendelft die lopen over het tijdvak 1477-1479.

Opvallend is de post (fol. 48), waarin de Phebustoren (Fobystoren) voor het eerst officieel werd genoemd: (Lit. 8)

"...Item Jan Lytenant ende Jan Dirixz hebben aengenomen in taswerck te stoyen een toren andye Nyenburch geheten Fobys toren en andeye Middelburg te metsellen..."

Het kasteel, dat na roerige tijden van gravin Jacoba van Beieren waarschijnlijk slechts provisorisch hersteld zal zijn, werd pas tijdens de regering van Maria van Bourgondië grondig opgeknapt. Het werd van nieuwe daken voorzien, met nieuwe leien. De afgekalfde grond werd aangevuld. Er werden steigers geplaatst om het muurwerk te repareren etc.

Het kasteel was met leien bedekt, maar in de rekeningen wordt ook gesproken over de "die neerhuizen", die een rietbedekking hadden.

Graafschap Holland onder het Habsburgse huis (1482)

Opstand van het Kaas- en Broodvolk. Fragment uit een gravure van Simon Fokke (1712-1785): Plundering van Haarlem in 1492.
In de maanden mei en juni van 1492 brak er een opstand uit die bekend staat als die van het Kaas- en Broodvolk. Dit leidde ertoe dat in dat jaar de Nieuwburg en Middelburg opnieuw het mikpunt van een aanval waren. Dit gebeurde in het voorbijgaan toen de opstandelingen van Alkmaar naar Hoorn trokken. In opdracht van de landsheer Albrecht van Saksen, die zijn residentie destijds in Medemblik had, werd deze bloedig bedwongen. (Lit. 8)(Lit.229)

In 1504 (Lit.8) of 1507 (Lit.5) werd door graaf Jan III van Egmond het, hem toekomende, kastelein-, baljuw- en rentmeesterschap van de Nieuwburg opgedragen aan Jan Gerritsz. (van Egmond) tegen een jaarlijkse pacht van 500 pond Vlaams. Hij werd voor het eerst in 1499 genoemd in het Egmondse leenregister. Jan Gerritsz. was de zoon van Gerrit Willemsz (van Egmond van de Nijenburg)6, één van de schepenen en burgemeesters van Alkmaar en diens vrouw Aleid van Zanen. Jan Gerritz. bleef het ambt dragen tot aan zijn dood in 1523.

← De Nieuwburg in de 14de eeuw
De Nieuwburg in de 16de eeuw →

Voetnoten:
1. Een meer uitgebreide, maar niet volledige lijst in Janse (Lit. 227). Helaas bestaan er meerder hiaten in de verschillende geraadpleegde bronnen. Het blijkt kennelijk dat het kasteleinschap niet altijd met de ambt baljuw is verbonden.

2. Voor dit onderdeel over de lotgevallen van de Nieuwburg in de 15e eeuw heb ik ondersteuning gekregen van de heer D.M. Annokkee te Haren, die een grote hoeveelheid gegevens opdiepte ten behoeve van genealogisch onderzoek. Hiervoor ben ik hem dank verschuldigd gezien het feit dat veel informatie niet vermeld staat in het werk van J. Belonje (een bron die een aantal malen is gebruikt door o.a. J.W. Groesbeek). Veel informatie is door de heer Annokkee betrokken uit diverse archiefstukken, w.o. rekeningen uit de Grafelijkheids Rekenkamer in het Nationaal Archief. Uit het onderzoek van de heer Annokkee blijkt tevens dat een vroegere voorvader uit zijn familie; Pieter Annocque een korte tijd kastelein van de Nieuwburg was. De resultaten van het onderzoek van de heer Annokkee zijn verzameld in zijn boek: "Hanoke Annocque Annokkee, de geschiedenis van een Hollands geslacht (1384-1984)" (Lit. 54).

3. De meeste rekeningposten tot 1500, zijn ontleend aan J.W. Groesbeek (Lit. 5). Groesbeek noteerde helaas zijn bronnen niet. Desondanks staat zijn onderzoek als betrouwbaar bekend. Als de bron bij mij wel bekend is, vermeld ik deze (Ben D.).

4. Rekening van Filips van Dorp, wegens de bruiloft van Jacoba van Beijeren en Jan, hertog van Touraine. Anno 1406. Nationaal Archief; Archief Graven van Holland, 3.01.01.01, inventarisnr. 71.

5. Thesaurierrekening van Holland, gedaan door Boudewijn van Zwieten, in den naam van Ghijsbert Pieck, Hr. Heynric Wothhaft Witzdom van Beijeren, en voor zich zelven, van 29 Meij tot 8 October 1420. Nationaal Archief; Archief Graven van Holland, 3.01.01.04, inventarisnr. 1274.

6. DISCUSSIE:
Er bestaan raadsels rond de afkomst van Gerrit Willemz. van Egmond van de Nijenburg. De toevoeging 'van Egmond' werd pas later vermeld. De toevoeging van Nijenburg (= Nieuwburg) is niet correct omdat hij nooit baljuw van de Nijenburg is geweest.
Jan Gerritsz. door Jacob Cornelisz. van Oostzanen
Jacob Cornelisz. van Oostzanen (uitsnede): Jan Gerritz. van Egmond, baljuw van de Nieuwburg.
(Amsterdam, Rijksmuseum, SK-A-3838)
De volgende bijdrage is van Willem van den Berg, ontwikkelaar Historisch Kadaster Alkmaar (bijdrage ontvangen op 25-05-2011, geredigeerd door Ben Dijkhuis):

Gerrit Willemz. bekleedde de volgende functies in Alkmaar: schepen [1441, 1443 (hierbij is pas in latere documenten 'van Egmond' aan toegevoegd), 1445, 1449, 1464, 1468, 1471, 1473, 1479/80], burgemeester [1450, 56, 58, 60, 61, 65, 67, 69, 70, 82] en kerkmeester [1452, 53, 55, 57, 59] (Bron: Stadsarchief Alkmaar 282).
Zoals gezegd was Gerrit Willemsz. dus nooit baljuw van de Nieuwburg, maar zijn zoon Jan Gerrit Willemsz, alias Jan Gerritsz. baljuw (van de Nijenburg ca. 1477?-1523), tevens schepen 1483/89, burgemeester 1486/1520 en schout 1495-1515.
Na hem (1524-1555) diens zoon Jan Jansz (+1555), dan Joost van Veen (1551-1555? als substituut voor Jan Jansz), en dan Bartelmies van Teylingen ?-1559-1564, Arnout van Thol ?-1570-1572, Simon Joosten van Veen 1573-1603-?, Jacob Bors 1608-1612, Nicolaas van Hanswijck 1614-1623, Daniel Colterman 1624-1630, Willem Coorn, Jacob Wz Coorn.

De volgende bijdrage is van Bernd Ooijevaar (bijdrage eerder ontvangen op 23-04-2007):

Bij toeval vond ik op www.archieven.nl een beschrijving van een akte die enig licht werpt op de oorsprong van de familie van Egmond van den Nijenburg. Bij deze de bevindingen:

In A.W.E. Dek. Genealogie der graven van Holland. 4e dr. 1969, blz. 81, voetnoot 139 (Lit. 98):

"Haar (d.i. Margaretha van Hoogwoud, mogelijk de dochter van Eduard van Hoogwoude, bastaard van graaf Willem VI, 1e heer van Hoogwoud) geheim huwelijk met Willem van Egmond (omstreeks 1412-1483) is een legende waarvoor alle bewijzen ontbreken, hieruit zou het geslacht Egmond van den Nijenburg zijn gesproten."

Het bewijs voor dit huwelijk en de oorsprong van de familie Egmond van den Nijenburg vinden wij in: Zeeuws Archief; Borssele van der Hooge, Familie Van ["Jhr. A.W. van Borssele"]; Toegangsnummer: 68 (Opgenomen in een vidimus, d.d. 1633, van Arnout Huyn, heer van Gilain, ambtman van Krieckenbeeck en Erckelens, en drie andere heeren, waarvan afschriften in Inv. nr. 58, fol. 25 v0., 47, en in Inv. nr. 137):

1482 Juni 3,
"De ridderschap van Hollant en Westvrieslant verklaart op verzoek van Willem, graaf van Egmont, broeder tot Gelder, jonker Gerrit van Egmont tot ter Nieuborgh, zijn zoon, door hem op belofte van trouw verwekt bij jonkvrouw Margriete van Hoochwoude, wier plotselinge dood een huwelijk heeft belet, niet voor een bastaard te zullen houden, maar voor een edelman, in clandestien huwelijk geboren."

De volgende bijdrage is van Willem van den Berg (ontwikkelaar Historisch Kadaster Alkmaar), Utrecht, hierna gevolgd door een conversatie met Bernd Ooijevaar (eerste bijdrage ontvangen op 25-05-2011, geredigeerd door Ben Dijkhuis):

Terwijl ik dacht dat de vermeende afkomst van de familie Van Egmond van de(r) Nijenburg uit de heren van Egmond wel volkomen achterhaald was (Ned.Leeuw 1982, 175-179), ontdek ik nu de interessante vondst uit het Fam.archief van Borssele van der Hoogen, met de vidimus van 1633 van de legitimatie uit 1482.06.03 door de ridderschap van jonker Gerrit van Egmont totter Nieuborgh als [edelman en] zoon van Willem graaf van Egmont bij Margriete van Hoochwoude!
Precies zoals de Alkmaarse archivaris Bruinvis in 1912 al meldde (NNBW 2, 430), maar wat door Dek terzijde werd geschoven als onbewezen, wat weer door Fasel in 1971 (Alkm.Jb) en Wimersma Greidanus in 1982 is bevestigd.
En hoewel het even een mooie aanwijzing leek dat de oude legende toch waar was, meen ik bij nader inzien dat bij de vidimus ten behoeve van Borsselens, een vervalsing moet zijn:

Enfin, zulke legenden zijn vaak constructies die machtige families graag fabriceerden om hun macht te legitimeren met 'oude wortels. De twijfel van Dek, Fasel en Wimersma Greidanus over de hoge afkomst was mijns inziens volkomen terecht.

Als reactie op het voorgaande, is hier de bijdrage van Bernd Ooijevaar (bijdrage ontvangen op 27-05-2011, geredigeerd door Ben Dijkhuis):

De volgende bijdrage is van Willem van den Berg (bijdrage ontvangen op 27-05-2011, geredigeerd door Ben Dijkhuis):

In eerste reactie op jouw bericht Bernd, wil ik wat gas terugnemen mbt. het falsum: ik weet natuurlijk ook niet zeker of er ooit een legitimatie van de ridderschap op perkament heeft gestaan, en of de datum en de namen daarvan goed in de vidimus zijn terechtgekomen; evenmin weet ik iets van een relatie van Willem van Egmond met jvr. Margriete en hun uitkomst, maar voor mij is zeker dat de Alkmaarse Gerrit Willemsz (van Egmont) (nog) niet aanwijsbaar met de Nieuwburg is verbonden, en geen zoon kan zijn van Willem heer van Egmont (1412-1483), maar aantoonbaar een zoon van mr Willem Claesz, vroedschap van Alkmaar 1437 (die zoon was van ene Claes en de zuster NN van Valcke Quatter) en Katryne Jan Smits.
Alle andere conclusies uit mijn mail gelieve te lezen als (voorbarige? voorzichtige) suggesties. De middeleeuwen zijn voor mij goeddeels onverkend terrein. En wat bv. van Gouthoeven en Kok voor waar hielden levert ons geen steekhoudende argumenten zolang er geen onverdacht eigentijds bewijs is geproduceerd.
Waarom de vidimus in het familiearchief van Borssele van der Hoogen zit en niet in het FA van Egmond van der Nijenburg vraagt om een verklaring die ik schuldig moet blijven.

De volgende bijdrage is van Willem van den Berg (bijdrage ontvangen op 29-05-2011, geredigeerd door Ben Dijkhuis):

De vraag waarom de vidimus van 1633 in het FA Van Borssele van der Hooge is inmiddels opgelost:

Aeriaan [van Borsselen] van der Hooge te Middelburg huwde in 1519 Clara Jans (1499-1545), een van de dochters van Jan Gerritsz (+1523), de pachter van het baljuwschap van de Nijenburg en pachter van het kasteleinschap van de Nieuwburg, en Jooste Jacob Heermansdochter (huw. voorwaarden FA Van Egmond van der Nijenburg inv.nr 54; volledige tekst gedrukt bij Belonje, Afkomst , bijlage 2, waar Clara per abuis eerst Marie heet; hij geass. met zijn schoonvader (= stiefvader) Jacob van Serooskerke, baljuw van Zierikzee, en zijn zwager (=? zusters man) Wolfert van Borsselen burchgraaf van Zeeland).

Over evt. nakomelingen weet ik niets, maar het zou kunnen dat uit hen een tak sproot die in 1633 belang had bij de adellijke afstamming van Clara.

← De Nieuwburg in de 14de eeuw
De Nieuwburg in de 16de eeuw →

Geraadpleegde bronnen en literatuur:

(Lit. 5, J.W. Groesbeek, p. 208, 210, 211)
(Lit. 8, J. Belonje, 19, 20+55, 21, 23, 24, 29)
(Lit. 54 D.M. Annokkee, p.67, uittreksels p.13)
(Lit. 55 M. Damen, p. 264,265 [voetnoot nr.188])
(Lit. 59, J. de Bruin, p. 160,161)
(Lit. 69, H.P.H. Jansen, p.74,75
(Lit. 98 A.W.E. Dek, p. 81)
(Lit. 112, van Dam, p. 121,122)
(Lit. 113, B.J.L. Geer, G.W. Vreede, J. Hall, p. 38, 58)
(Lit. 162, Codex Diplomaticus, deel 2, 1ste afdeling, p. 162)
(Lit. 163, Verhandelingen, deel 1, p. 285)
(Lit. 227, A. Janse, p. 389)
(Lit. 229, J. Scheurkogel, p. 196-198, 204)

[Vorige][Volgende] [Home]